‘Wist zij wat voor brieven dat waren?’
Vledder schudde zijn hoofd.
‘Toen ik haar dat vroeg, raakte ze over haar toeren. Het was door de telefoon duidelijk te horen. Haar stem sloeg over. Vraag het Henri, schreeuwde ze wanhopig, vraag het Henri.’
Het bijna vierkante vertrek ademde een geur van betrouwbare degelijkheid. Diepe lederen fauteuils leunden tegen het decor van een dofglanzende eikenhouten lambrizering. Door de zwaar getraliede ramen viel een diffuus licht. Hoog, aan dikke goude koorden hing in donkere tinten de beeltenis van een late vijftiger met een strenge blik. De Cock bekeek het schilderij aandachtig. Hij ontdekte er de kenmerken van de Amsterdamse School in.
Henri la Croix glimlachte beleefd.
‘De grootvader van de heer Vanderbruggen,’ expliceerde hij, ‘de stichter van deze bank.’
De Cock liet zich in een van de fauteuils zakken. Hij legde zijn oude hoedje naast zich op de vloer. Daarna leunde hij wat achterover en nam de jongeman voor zich nauwkeurig op. Hij was onberispelijk gekleed in een donkerblauw kostuum met een wit overhemd en een parelgrijze das. Het gitzwarte haar was zonder scheiding strak naar achteren gekamd. De huid van zijn gelaat was wat getint. Hij maakte een rustige, ontspannen indruk. Maar de donkerbruine ogen stonden waakzaam.
De grijze speurder keek hem vriendelijk aan.
‘Het verdwijnen van uw schoonvader heeft, zo vinden wij, een ernstig karakter gekregen. Uw vrouw vertelde ons dat hij gisteravond nog voor het einde van het bezoekuur afscheid nam, in verband met een afspraak die hij had.’
Het gezicht van Henri la Croix verstrakte.
‘U hebt haar verhoord?’ vroeg hij verbolgen.
De Cock schudde zijn hoofd.
‘Het was geen verhoor. We hebben een kort telefoongesprek met haar gevoerd. Meer niet.’
‘Waarom?’
De Cock glimlachte.
‘We wilden weten of de heer Vanderbruggen inderdaad op ziekenbezoek was geweest.’
Henri la Croix stak zijn kin iets naar voren.
‘Dat had u ook aan mij kunnen vragen.’
De Cock knikte instemmend.
‘Maar het interesseerde ons ook hoeveel uw vrouw van de dreigbrieven wist.’
Henri la Croix boog zich met een ruk naar voren.
‘Stella wist niets. Absoluut niets. Nadat hij die brieven had ontvangen, heeft mijn schoonvader contact opgenomen met meester Schaaps en die vond het beter om Stella voorlopig niet in te lichten. Ik dacht dat de officier van justitie u daarover had geïnformeerd?’
De Cock negeerde de vraag.
‘Uw vrouw vertelde ons dat de afspraak die de heer Vanderbruggen had, verband hield met zekere brieven die hij had ontvangen.’ Hij keek de jongeman scherp aan. ‘De dreigbrieven?’
Henri la Croix maakte een hulpeloos gebaartje.
‘Dat weet ik niet. Ik zat in het ziekenhuis al aan Stella’s bed toen mijn schoonvader binnenkwam en hij is zeker een kwartier voor mij vertrokken. Ik heb er niet over kunnen spreken.’
‘Maar u neemt het aan?’
Henri la Croix trok zijn schouders op.
‘Het ligt voor de hand,’ antwoordde hij wat onwillig. ‘Ik denk dat hij het woord “brieven” noemde om mij in te lichten.’
‘Hebt u enig idee met wie hij die afspraak had… hoe die afspraak tot stand was gekomen?’
‘Nee.’
De Cock boog zich iets naar hem toe. Rond zijn mond dansten vriendelijk accolades.
‘De heer Vanderbruggen is toch vertrouwelijk met u?’
Henri la Croix knikte traag.
‘In zakelijk opzicht… zeker. In de privésfeer is hij veel geslotener. Ik denk toch dat het simpele feit dat ik met zijn dochter ben getrouwd, hem ervan weerhoudt om mij… eh, bijvoorbeeld…. zijn… eh, erotische relaties te openbaren.’
‘Die zijn er?’
Henri la Croix knikte nadrukkelijk.
‘Zeker.’
‘Kent u ze?’
Henri la Croix schudde zijn hoofd.
‘Ik zei u toch al… op dat punt was hij met mij zeker niet vertrouwelijk.’
De Cock gebaarde achteloos.
‘U kunt toch uit andere bronnen…’ Hij maakte zijn zin niet af.
‘Hebt u enig idee van wie die vreemde dreigbrieven komen?’
‘Nee… geen idee.’
‘Hebt u ze gezien?’
‘Ook niet.’
De Cock keek hem verwonderd aan.
‘Ze hadden toch betrekking op uw kind… uw kind zou worden ontvoerd?’
Henri la Croix kwam uit zijn fauteuil omhoog. De vragen van de oude rechercheur maakten hem duidelijk onrustig. Hij zwaaide heftig met zijn armen. ‘Ik weet ook niet wat die ouwe in zijn schild voert.’
‘U bedoelt de heer Vanderbruggen?’
Henri la Croix boog zich naar hem over. ‘Hij had mij toch thuis kunnen bellen? Ik heb daar de hele middag zitten werken. Hij had ook het tijdstip van de afspraak een uur kunnen verschuiven. Dan was er tenminste tijd geweest voor overleg. Maar nee… de grote man moest het weer alleen doen.’
De Cock beluisterde een ondertoon van wrevel.
‘Ik stel voor dat wij per telex, voorlopig nog landelijk, de opsporing van de heer Vanderbruggen gaan verzoeken.’
Henri la Croix maakte een afwerend gebaar. ‘Nee, nee,’ riep hij geschrokken, ‘nog niet! Dat bereikt ongetwijfeld de pers… de gevolgen kunnen voor de bank fataal zijn. Directeur verdwenen… dat schaadt het aanzien… de betrouwbaarheid… die…’
In een hoek van het vertrek, op een tafeltje, rinkelde de telefoon. Henri la Croix liep er driftig heen, nam de hoorn op en luisterde. ‘Het is voor u.’
Vledder kwam overeind om de hoorn van La Croix over te nemen. Zonder iets te zeggen, luisterde hij gespannen. Het duurde zeker een minuut. Zijn gezicht verbleekte. Toen legde hij de hoorn op het toestel terug.
‘We moeten komen,’ sprak hij hees. ‘De heer Vanderbruggen is gevonden.’
De Cock keek hem geschrokken aan.
‘Dood?’
De jonge rechercheur knikte traag.
‘Vermoord.’
3
Vledder manoeuvreerde de oude politie-Volkswagen met grote voortvarendheid door het drukke verkeer van de Amsterdamse binnenstad. Vanaf de Dam, langs het gebouw van Peek & Cloppenburg, draaide hij links het Damrak op. Voor de ingang van De Bijenkorf kon hij maar net een plotseling overstekende vrouw ontwijken. Even verder bij het Beursplein, blokkeerde een gigantische vrachtwagen zijn weg. De jonge rechercheur remde krachtig en drukte wild op de claxon.
De Cock, die wat onderuitgezakt naast hem zat, schudde afkeurend zijn hoofd. ‘Doe maar kalm aan,’ sprak hij mild bestraffend. ‘Dood is dood. Het maakt voor onze heer Vanderbruggen niet veel meer uit of wij nu vijf minuten eerder of later bij zijn lijk staan.’
Vledder maakte een wanhoopsgebaar. ‘Die wagen mag daar niet staan,’ riep hij fel. ‘Hij zet het hele verkeer vast.’
De Cock drukte zich wat omhoog.
‘Waar gaan we eigenlijk heen?’
‘Naar de Molenwijk.’
De grijze speurder keek verrast naar hem op.
‘Molenwijk?’ vroeg hij ongelovig.
Vledder knikte nadrukkelijk.
‘Bovenkruier 387… een flat.’
‘Dat is toch Amsterdam-Noord?’
‘Inderdaad… het ligt duidelijk buiten het district van ons politiebureau aan de Warmoesstraat. Maar het was de uitdrukkelijke wens van de officier van justitie, dat wij het onderzoek naar de moord op de heer Vanderbruggen zouden overnemen.’
De Cock plukte nadenkend aan zijn onderlip.
‘Meester Schaaps,’ mompelde hij.
De vrachtwagen reed verder en Vledder zette de Volkswagen weer in beweging. Hij trok zijn schouders wat op.
‘Ik begrijp het ook niet helemaal,’ sprak hij aarzelend. ‘Normaal gesproken zou de moord door bureau Waddenweg behandeld moeten worden of door de Groep ED{Groep Ernstige Delicten; vroeger Moordbrigade.}.’ Verontschuldigend voegde hij daaraan toe: ‘Buitendam was zo geëmotioneerd, dat ik maar niet verder heb gevraagd.’