Vledder haalde zijn schouders op.
‘Ik heb nog even gekeken, maar het is geen zoeken in al dat hoogpolig tapijt. Dat is mooi een klus voor de Technische Dienst met een detector.’
‘Goed, maar vergeet het niet.’
‘Nee, ik bel straks.’
De grijze rechercheur draaide zich om en begroette Ben Kreuger, die juist was binnengekomen. Ook de oude dactyloscoop reageerde verbaasd op de aanwezigheid van De Cock.
‘Ben je naar de Waddenweg geplaatst?’ vroeg hij ongelovig.
De Cock schudde zijn hoofd. Hij wuifde wat nonchalant met zijn hand in de richting van de dode. ‘Dit is mogelijk het vervolg,’ legde hij uit, ‘van een bedreiging waarmee ik sinds gistermorgen bezig ben.’
Ben Kreuger knikte begrijpend.
‘Hebben we hem al in de collectie?’
‘Ik denk het niet. Hij heet A.C. Vanderbruggen… directeur van een bank.’
‘Heb je bepaalde aanwijzingen?’
‘Geen enkele.’
‘Zal ik dan maar alles pakken wat ik vind?’
De Cock knikte instemmend en liep naar dokter Den Koninghe, die juist binnenkwam. Achter hem torenden twee levensgrote broeders van de Geneeskundige Dienst. Een brancard tussen zich in.
De grijze speurder koesterde sinds lang een bijzondere genegenheid voor de excentrieke lijkschouwer. Hij begroette hem allerhartelijkst en bracht hem naar het lijk in het schijnsel van de lamp.
‘We nemen aan dat hij dood is.’
Het klonk ongewild jolig.
Den Koninghe nam zijn garibaldihoed af en keek omhoog.
‘Dood is niet grappig,’ sprak hij bestraffend.
De Cock boog beschaamd zijn hoofd.
‘Het was ook niet grappig bedoeld.’
Den Koninghe trok aan de vouw de pijpen van zijn pantalon wat omhoog en hurkte bij de dode neer. Met een haast devoot gebaar drukte hij de oogleden toe. ‘Het is beter,’ mompelde hij, ‘dat hij naar binnen blikt.’ Met een kromme vinger wees hij naar de ronde wond in het halskuiltje. ‘De kogel is hier uitgetreden.’
De Cock knikte.
‘Dat vermoedde ik al.’
De lijkschouwer kwam overeind. Zijn oude knieën kraakten. Opnieuw hurkte hij bij de dode neer. Nu aan de rugzijde. Zijn vingers gleden tastend door het donker geverfde haar van het slachtoffer. Bloed kleefde aan zijn vingertoppen.
De Cock hielp hem overeind.
‘Een nekschot?’
De oude lijkschouwer knikte traag.
Dokter Rusteloos kan tijdens de sectie de baan van de kogel duidelijk vaststellen. In ieder geval stond de moordenaar achter het slachtoffer toen hij het schot afvuurde.’
De Cock keek de man nadenkend aan.
‘En hij was bijzonder lang.’
‘Je bedoelt, dat hij anders niet schuin naar beneden had kunnen richten?’
‘Precies.’
Dokter Den Koninghe staarde naar het bloed aan zijn vingers.
‘Er is nog een andere mogelijkheid.’
‘En die is?’
‘Het slachtoffer keek omhoog.’
Bram van Wielingen borg zijn camera en flitslicht weer in de koffer en nam afscheid.
‘Morgen heb je de plaatjes op je bureau.’
De Cock grinnikte.
‘Stuur ze niet per ongeluk naar de Waddenweg.’
Van Wielingen grijnsde breed.
‘Naar de Warmoesstraat… ik weet het. Daar sterf je nog eens.’ De Cock wuifde in een afwerend gebaar.
Den Koninghe had het bloed van zijn handen gewassen. Uit het borstzakje van zijn jasje trok hij met enige zwier een witzijden pochet en maakte daarmee zijn bril schoon. Uit heldere glazen keek hij naar De Cock.
‘Het is vreemd met ons,’ sprak hij peinzend. ‘Wij ontmoeten elkaar steeds op een kruising met de dood.’
De Cock glimlachte beminnelijk. ‘Het is ons noodlot.’
Den Koninghe stapte weg en De Cock wenkte de broeders van de Geneeskundige Dienst. Ze zetten de brancard naast de dode neer en legden hem op het canvas. Ze sjorden de riemen vast en droegen hem zacht wiegend de kamer uit.
De Cock keek hen na. Hij had dat gedaan bij elke moordzaak die hij had behandeld. Het wegdragen van het slachtoffer stemde hem altijd wat weemoedig. Het was het moment dat hij besefte dat hij een schuld had… een schuld aan het slachtoffer… een schuld die onvoldaan bleef zolang hij de moordenaar niet had gevonden.
Vanuit zijn ooghoeken zag hij Ben Kreuger opgewonden naar hem toelopen. Hij had een papiertje in zijn hand en zwaaide ermee.
‘Dit heb ik gevonden,’ wees hij, ‘op de hoekkast onder de Pierrot.’
De Cock nam het velletje van hem over. Het was niet veel groter dan een briefkaart. Over zijn schouder keek Vledder mee. De grijze speurder las hardop.
‘Ik heb u bij uwen naam geroepen, gij zijt Mijn.’
Vledder hijgde in zijn nek.
‘De tekst van de doopdienst.’
4
Ik heb u bij uwen naam geroepen, gij zijt Mijn.
De Cock las de tekst nog een paar maal hardop, steeds met een andere intonatie. Het was alsof hij zocht naar een openbaring. Hij hield het briefje tegen het licht. Daarna bekeek hij de letters aandachtig. ‘Als ik mij niet vergis,’ sprak hij aarzelend, ‘is het hetzelfde papier en hetzelfde schrift als van de dreigbrieven.’
Hij wendde zich tot Ben Kreuger. ‘Lag het ónder de Pierrot?’
De dactyloscoop knikte wat weifelend.
‘Ik zag het pas toen ik de Pierrot optilde om hem op vingerafdrukken te onderzoeken. Misschien stak het wel een stukje onder de Pierrot uit. Dat weet ik zo niet. Maar als Bram van Wielingen zijn werk goed heeft gedaan, dan moet dat op de foto’s te zien zijn.’
De Cock gebaarde om zich heen.
‘Heb je nog wat gevonden?’
Ben Kreuger grinnikte.
‘De werkster is een sloddervos en de slaapkamer is bijzonder in trek.’
‘Hoe bedoel je?’
De dactyloscoop wees over zijn schouder.
‘Ik heb daar in die slaapkamer zo’n grote verscheidenheid aan afdrukken gevonden, dat het lijkt of wel tien echtparen van de sponde gebruikmaken.’
De Cock lachte hartelijk.
‘Een gemeenschapsbed.’
Ben Kreuger gromde.
‘Maar zonder kindervingertjes.’
De Cock blikte om zich heen.
‘Die verwacht ik hier ook niet.’
De bedaagde dactyloscoop borg zijn spulletjes op en klapte zijn aluminiumkoffer dicht. Hij trok een zorgelijk gezicht. ‘Dit is een vies zaakje, De Cock,’ sprak hij ernstig. ‘Op een of andere manier stinkt het. Volgens mij krijg je er nog een hele klus aan.’ Hij sjokte met zijn koffer de kamer af. Bij de deur draaide hij zich nog even om. ‘Ik zal de greepjes{Groepjes vingerafdrukken van één hand.} uitzoeken. Je hoort nog van me.’
De grijze speurder wuifde hem na.
Vledder nam het briefje met de tekst uit de hand van zijn oude leermeester en rook eraan. ‘Geen parfum,’ stelde hij vast. ‘Wie zou dit hier hebben neergelegd… en met welk doel?’
De Cock antwoordde niet.
‘Het wordt tijd dat je Carla van Heeteren bij de buren weghaalt voor een openhartig gesprek.’
Vledder aarzelde, bleef voor De Cock staan.
‘Die tekst… door wie… waarom?’
Het klonk dwingend.
De Cock trok zijn gezicht strak.
‘Door iemand,’ sprak hij grimmig, ‘die per se wilde dat wij een verband zouden leggen tussen de doopplechtigheid in de Westerkerk en de dood van de heer Vanderbruggen.’
Ze kwam aarzelend binnen. Een fraaie bontmantel gleed van haar schouders. Vledder bukte zich en legde de mantel over zijn arm. Uit het bleke gezicht van Carla van Heeteren straalde angst. Haar grote blauwe ogen dwaalden door het vertrek, bleven rusten op het tapijt, in de kegel van licht waarin het lijk van Vanderbruggen had gelegen. Vledder duwde haar zachtjes verder de kamer in.
De Cock trad op haar toe. De lijnen rond zijn mond lagen in een vriendelijke plooi. Hij stak zijn hand naar haar uit. ‘Mijn naam is De Cock,’ sprak hij beminnelijk, ‘De Cock met ceeooceekaa.’ Hij strekte zijn arm in de richting van de jonge rechercheur schuin achter haar. ‘U hebt al kennis gemaakt met mijn collega Vledder.’