Een tijdlang spraken zij niet. Vledder beet zachtjes op zijn onderlip. Hij dacht over de woorden na, trachtte zich voor te stellen hoe Delszsen te midden van de studenten had georeerd over de dood… en zo nabij. 'Ik begrijp u,' zei hij na een poosje. 'Ik begrijp volkomen wat u bedoelt. Het leek u alsof Alex Delszsen toen reeds zijn plan tot zelfmoord had beraamd en zich bij voorbaat verontschuldigde.' Shepherd knikte traag. 'Ja,' verzuchtte hij, 'zo ongeveer.' Hij trok zijn gezicht in een mistroostige plooi en haalde gebarend zijn schouders op. 'Het is natuurlijk moeilijk om met enige zekerheid te zeggen dat het inderdaad zo was, maar gezien in het licht van hetgeen volgde… ik bedoel zijn plotselinge dood, reeds de volgende dag…' hij aarzelde even, 'u moet toegeven… het frappeert. Nietwaar?' De jonge Vledder knikte begrijpend. 'Het frappeert,' herhaalde hij zacht. Zijn gedachten speelden met de mogelijkheden. Zelfmoord was niet uitgesloten. Zeker niet. Zelfmoord was onder de gegeven omstandigheden zelfs aannemelijker dan moord.
Emanuel Archibald Shepherd kwam bij het raam vandaan. Zijn gezicht gleed uit de schaduw. Hij liep langzaam achter Vledder om en ging op de rand van zijn bed zitten. De scherpe trekken van zijn gelaat waren nu duidelijk te onderscheiden, de weke spitse kin, de smalle neus met de brede neusvleugels, de diep weggezonken fletsblauwe ogen. Hij liet het hoofd iets zakken. 'Arme Alex,' verzuchtte hij, 'arme, arme Alex… mijn vriend.
Het klonk droevig en in zijn ogen glansden tranen. 'Wie had dat ooit kunnen denken? Het is toch verschrikkelijk…' Hij maakte een hulpeloos gebaar. 'Het is meer dan verschrikkelijk dat zonder dat je iets merkt… iemand uit je naaste omgeving zo in zielennood kan verkeren, dat hij tot het uiterste bereid blijkt.'
Vledder kwam uit zijn stoel overeind. 'Ja,' beaamde hij, 'u hebt gelijk, dat is verschrikkelijk.' Hij keek vanuit de hoogte op student Shepherd neer. Een gebogen hoofd. Een warrige kruin.
Een tijdje stond Vledder besluiteloos. Hij bepeinsde wat zijn leermeester De Cock in deze omstandigheden nog gevraagd of gezegd zou hebben. De oude rot had aan het eind altijd nog wat in petto… een vriendelijke nekslag, die tot nadenken stemde.
Er viel Vledder niets in. Hij draaide zich om, mompelde een groet en verliet het kamertje. Het ging nogal schielijk, abrupt. Buiten op de gang botste hij tegen een jongeman die kennelijk aan de deur van Shepherd had staan luisteren. Het was Ernst Kluffert.
7
De Cock chauffeerde zijn oude wagentje over het Rokin, passeerde de verkeerslichten op de Dam en reed via het Damrak naar de Prins Hendrikkade. Het was even over negenen. De grote drukte van de morgenspits was voorbij. Het was vrij rustig op de weg. Ze gleden langs de oude Schreierstoren en het imposante Scheepvaarthuis op de hoek van de Binnenkant. De Cock hield scherp links en verhoogde de snelheid van zijn wagentje. De lichten voor de ingang van de IJtunnel waren groen. Op de verkeersheuvel stonden lifters met bordjes van bestemming. 'Hoorn,' las De Cock, 'Harlingen, Leeuwarden.' De bordjes trokken in een flits aan hem voorbij. Plotseling, haast midden in de bocht, stopte hij. Het gebeurde zo schielijk, dat de boxer van de achterbank schoof en mevrouw De Cock bijna met haar hoofd tegen de voorruit bonsde. 'Wat is er?' vroeg ze verschrikt. 'Barsingerhorn,' riep De Cock.
'Wat Barsingerhorn?'
De Cock draaide zich half om. 'Een lifter. Heb je hem niet gezien? Een lifter met een bordje Barsingerhorn.' Ze keek hem niet-begrijpend aan. 'Je wilt toch niemand meenemen? Je neemt nooit lifters mee.' De Cock glimlachte. 'Deze,' zei hij vaag, 'deze wel.' Hij stapte uit en trok de rugleuning van zijn stoel uitnodigend naar voren. Een vijftal lifters kwam aanrennen. 'Barsingerhorn,' riep De Cock.
Vier hielden hun pas in en dropen af. Een jongeman in een donkere slobbertrui en een blauwe spijkerbroek met rafelige pijpen kwam naderbij. Hij had een dun, vlasachtig baardje, waarin de lijnen van een weke kin zichtbaar bleven. Achter een lichtmetalen brilletje glinsterden blauwe ogen. Ze waren ongewoon helder en namen De Cock nauwkeurig op. 'U hebt plaats?'
De Cock wuifde. 'Naast de hond… als u geen bezwaar hebt.' De jongeman schudde het hoofd. 'Geen enkel. Honden zijn vaak zeer onderhoudend.' 'Waar is uw bagage?'
De jongeman wees op een linnen tas die over zijn schouder hing. 'Dat is alles.' Hij stapte in, glimlachte. 'Verder heb ik nog wat geestelijke ballast. Maar daar hebt u geen hinder van.' De Cock reageerde niet. Hij klapte de leuning terug, ging achter het stuur zitten en trok het wagentje de tunnel in. De boxer op de achterbank legde ter kennismaking een zware hondenpoot op de blauwe spijkerbroek. De jongeman schoof iets weg.
Een tijdlang spraken ze niet. Mevrouw De Cock staarde wat stug voor zich uit. Ze was niet zo erg op het gezelschap van vreemden gesteld. Het maakte haar onrustig, ondermijnde haar zelfvertrouwen.
Bij het Schouw sloeg De Cock linksaf en reed langs het kanaal in de richting van Purmerend. De smalle weg vergde al zijn aandacht. Soms keek hij via de achteruitkijkspiegel naar de lifter. Hij vroeg zich af wanneer de jongeman het offensief zou openen.
Ze hadden Midden-Beemster al ver achter zich liggen toen de jonge lifter zich iets naar voren boog. 'Het is bijzonder vriendelijk van u mij mee te nemen,' zei hij met zachte stem. De Cock snoof. 'Ik neem nooit lifters mee,' reageerde hij bruusk.
De jongeman plooide zijn gezicht in verbazing. 'Waarom nam u mij dan wel mee?'
De Cock grinnikte voor zich uit. 'Omdat u naar Barsingerhorn moet.' Hij draaide zich half om naar zijn nieuwe medepassagier. 'U moet toch naar Barsingerhorn?' 'Het stond op mijn bordje.'
De Cock knikte. 'Het stond op uw bordje,' herhaalde hij traag, grijnzend. 'Juist… en dat is de reden waarom ik het niet geloof. Ik vraag mij zelfs af of u wel weet waar Barsingerhorn precies ligt.'
De jongeman fronste zijn wenkbrauwen. 'Ik begrijp u niet.' De Cock gebaarde. 'Als u werkelijk naar Barsingerhorn wilde, dan had u geen Barsingerhorn op uw bordje gezet, maar de naam van de dichtstbijzijnde stad… Schagen of Alkmaar. Want, nietwaar, wie kent Barsingerhorn… een gehucht van nog geen tweeduizend zielen?' Hij pauzeerde even, ademde diep. 'Ik zal u eens wat zeggen, jongeman, u gokte op mijn nieuwsgierigheid. Iemand heeft u verteld dat ik naar Barsingerhorn ging.'
De jongeman zakte op de bank terug. 'Inderdaad, het bordje was een truc om u te laten stoppen. U hebt mij snel doorzien.' Om zijn lippen speelde een glimlach. 'Ik had van een speurder van uw reputatie ook niet veel anders verwacht.' Mevrouw De Cock draaide zich met een ruk om. 'U kent mijn man?'
De jongeman zuchtte. 'De Cock… met ceeooceekaa, rechercheur van het aloude politiebureau aan de Amsterdamse Warmoesstraat… triomfator in vele moordzaken.' Hij aarzelde even, hield het hoofd iets schuin. 'Maar nu op de vlucht.'
'Op de vlucht?'
De jongeman knikte overtuigend. 'Op de vlucht voor een mislukking.'
Het gezicht van mevrouw De Cock kleurde rood. 'Mijn man is niet op de vlucht,' reageerde ze fel. 'Voor niets en voor niemand. Hij heeft vrijwillig plaatsgemaakt voor Vledder, een jonge rechercheur die een kans verdient.' De jongeman grijnsde. 'Het klinkt heel nobel, maar het is een excuus… een verguld excuus. De waarheid is, dat uw man het niet aandurft. Hij is bang voor de intelligentie van een paar jonge studenten.' Mevrouw De Cock verstarde zichtbaar. Haar lichtgroene ogen schoten vuur. 'U… eh, u…' ze stotterde van woede. 'U begrijpt er niets van. Mijn man…' De Cock legde geruststellend een hand op haar knie. 'Wind je niet op, liefste,' zei hij zacht, dwingend. 'Onze jonge vriend meent het niet ernstig. Het is een nieuw psychologisch grapje.' Hij blikte schuin over zijn schouder. 'Zo is het toch, meneer…eh…'