Выбрать главу

De Cock trok zijn schouders op. 'Misschien voelt hij zich schuldig.' 'Aan de moord?' De Cock knikte. 'Min of meer.' Ze keek hem wat verward aan. 'Ik begrijp je niet.' Er gleed een sombere trek over het gezicht van de oude speurder. 'Er worden in gedachten heel wat moorden gepleegd. Gelukkig zijn er maar weinigen die buiten hun gedachtewereldje stappen en tot daden komen.' Hij zweeg even, kauwde peinzend op zijn onderlip. 'Ik denk zo; dat er in het verleden wel eens momenten zijn geweest dat Van der Duijn zijn vriend naar het leven stond… dat de gedachten aan moord hem niet vreemd waren.'

Mevrouw De Cock knikte begrijpend. 'En nu Alex Delszsen werkelijk is vermoord, voelt hij zich bezwaard, knaagt zijn geweten en wil hij dat de moordenaar gestraft wordt.' De Cock schoof zijn oude hoedje achter op het hoofd. 'Zo is het wel, ongeveer. En zo zullen er wel meer zijn. Het dispuut aan de Brouwersgracht lijkt mij een vat vol spanningen. Ik hoop…'

Mevrouw De Cock gebaarde plotseling heftig. 'Je gaat verkeerd.' 'Wat?'

'Barsingerhorn… je moet hier rechtsaf.'

Vledder nam zijn notitieboek. 'Johan van Gelder.' 'Ja.'

'U woont op de bel-etage?' 'Inderdaad. Samen met Haverman.' 'U studeert…?' 'Biologie.'

'U heeft Delszsen goed gekend?'

'Zeker, heel goed.'

'U weet dat hij is vermoord?'

Van Gelder schonk de jonge rechercheur een neerbuigend, haast medelijdend lachje. 'Delszsen is heengegaan… heb ik gehoord.'

Vledder keek de student onderzoekend aan. 'U gelooft niet aan moord?'

Van Gelder schudde het hoofd. 'Wie zou het gedaan moeten hebben?' vroeg hij ongelovig. 'Iemand van het dispuut?' 'Misschien.'

'Wij zijn beschaafde mensen.' Vledder grijnsde. 'Dat is geen garantie.' De student gebaarde wat ongeduldig. 'U weet best wat ik bedoel. Natuurlijk waren er wel eens twistpunten. In welke gemeenschap vind je die niet? Maar moord… nee… ondenkbaar.'

Vledder keek naar de student op, beschouwde de wat hoekige gestalte, het steile blonde haar, de spiedende ogen achter een hoornen bril met dikke glazen. 'Delszsen stierf door parathion.'

Van Gelder knikte traag. 'Een insecticide,' zei hij toonloos. 'Echt iets voor Alex om parathion te gebruiken.' Vledder keek de student verwonderd aan. 'U denkt dat Alex Delszsen de parathion zelf heeft ingenomen?'

Van Gelder knikte heftig. 'Natuurlijk… Alex pleegde zelfmoord… dat is nogal duidelijk, dacht ik.' 'Hoezo?'

Van Gelder zuchtte en liet zich in een fauteuil zakken. 'Alex Delszsen was een verklaard tegenstander van het gebruik van insecticiden. Hij was… met mij en vele anderen… van mening dat de mens door het overmatig gebruik van insectendodende middelen het evenwicht in de natuur heeft verstoord… dat wij het milieu hebben vervuild, vergiftigd… dat wij hard op weg zijn onszelf te vernietigen. Begrijpt u, de zelfmoord van Alex Delszsen door middel van parathion had een symbolische betekenis.'

Vledder fronste zijn wenkbrauwen. 'U wilt mij doen geloven,' zei hij met een ondertoon van sarcasme, 'dat Alex Delszsen uit idealistische… ethische overwegingen zelfmoord pleegde?'

Van Gelder reageerde fel. Hij boog zich naar voren. Zijn ogen schitterden. 'Precies. Delszsen was een man van de daad. Hij verafschuwde de almaar pratende politici. Delszsen streed daadwerkelijk voor een betere wereld… een biosfeer, waarin mens, dier en plant harmonisch zouden existeren. Alex Delszsen geloofde daar in.' De student keek op. 'Is het gek om voor zo'n ideaal te sterven?' Vledder streek met zijn hand over zijn gezicht. De emotioneel debatterende student had hem wat overdonderd. 'Het effect was maar klein,' zei hij zacht. 'Delszsen stierf eenzaam en alleen in een duistere dronkemanscel. Weinig heroïsch.'

Johan van Gelder knikte. 'Dat is inderdaad triest,'-zei hij met een zucht, 'maar wij, jongeren, wij die weten waarom hij stierf, zullen zijn denkbeelden uitdragen. Alex Delszsen gaf zijn leven niet voor niets.' Het klonk wat hol, hoogdravend. Vledder keek naar Van Gelder op, peinzend, onderzoekend. Zijn blik tastte zijn gelaatstrekken af. Hij vroeg zich af of hij schertste, of alles wat de jonge bioloog hem gezegd had, een wrange grap was. Langzaam stond hij op, klapte zijn notitieboek dicht en verliet de kamer. Hij vergat te groeten.

Bruingebrand, de gloed van de zon op zijn huid, de warmte in zijn hart, stapte De Cock na vijf volle dagen visgenot weer opgewekt de recherchekamer van het aloude politiebureau aan de Warmoesstraat binnen. De korte vakantie had hem goed gedaan. Het was hem aan te zien. Hij straalde het uit. Luid en uitbundig begroette hij zijn vrienden-collega-speurders en noemde de dikke Berendsen de grootste leugenaar aller tijden… een vetvlek op het maagdelijk blazoen van het Amsterdamse recherchecorps. 'Snoeken in de rij,' snoof hij smalend, 'volgnummertjes. Ik heb geen snoek gezien. In die vieze gore prutsloot van jou zaten alleen kikkers… vieze, dikke, opgeblazen kikkers met grote brede kikkerbekken. Anders niet!' Hij pauzeerde even, zachtjes grijnzend. 'Jij moet mij nog eens een visstekkie recommanderen, nou… dan weet ik tenminste waar ik mijn hengeltje niet moet uitgooien.'

Berendsen schudde lachend het hoofd. 'Je kan er niks van, De Cock. Dat is het. Je mag dan als rechercheur bij de gratie van de mazzel zo nu en dan nog eens een onnozel mannetje vangen, zo'n piepeltje, dat nog van geen toeten of blazen weet, maar van vissen, echt vissen… nee het spijt me, daar heb je geen verstajes van.' Hij trok zijn gezicht in een meewarige plooi. 'Als jij op mijn stekkie… mijn bloedeigen stekkie… waar het waarachtig zo vol is, dat de snoeken daar al jarenlang met huisvestingsmoeilijkheden kampen, nog niet eens in staat bent om…'

De Cock stak afwerend beide handen omhoog. Als de dikke Berendsen overschakelde op visserslatijn, was hij voorlopig niet uitgesproken. 'Ho… ho,' riep hij breed lachend, 'bewaar me asjeblieft de rest voor morgen. Vertel me liever waar ik de jonge Vledder kan vinden. Ik ben benieuwd hoe hij het maakt. Heeft hij de dader al?'

De uitdrukking op het gezicht van Berendsen versomberde.

'Ik ben bang dat het niet goed gaat.'

De Cock keek hem onderzoekend aan. 'Hoezo?'

Berendsen haalde wat wrevelig zijn schouders op.

'Je ziet het, hè. Die jongen loopt rond met een gezicht van een duizendpoot met platvoeten. Begrijp je? Er kan geen lachie af. Voor mij is dat een slecht teken. Je moet bij ons werk je goede humeur niet verliezen. Zo is het toch?'

De Cock knikte instemmend.

Berendsen zuchtte. 'Hij laat zich ook niet raden. Ik ben van de week al een paar keer naar hem toegegaan en heb hem gevraagd of ik hem misschien ergens mee kon helpen.' 'En?'

'Hij keek mij eerst aan of ik een spookverschijning was en snauwde toen dat hij het alleen wel afkon. Wel, wat doe je dan?'

De Cock plukte aan zijn onderlip. 'Ik zal eens met hem gaan praten,' zei hij ernstig. 'Waar kan ik hem vinden?' Berendsen gebaarde. 'Hij zit daar moederziel alleen in het verhoorkamertje. Gisteren ook al. Ik geloof dat hij bezig is met een proces-verbaal of rapport. Zo nu en dan hoor je hem tikken.' 'Bedankt.'

Half slenterend, de handen in zijn broekzak, sjokte De Cock naar het kleine verhoorkamertje. Het deed hem een beetje pijn dat zijn beste leerling bij zijn eerste optreden als zelfstandig rechercheur blijkbaar al in moeilijkheden was geraakt. Hij begreep hoe de jonge Vledder zich moest voelen. Hij was zelf ook niet zonder slag of stoot 'ervaren' geworden. Bij de deur van het kamertje bleef hij staan en luisterde. Binnen klonk het geratel van een schrijfmachine. Met een ruk trok hij de deur open en stapte binnen. Zijn breed gezicht in een vriendelijke plooi. 'Zo,' riep hij opgewekt, 'hoe is het?'

De vingers van de jonge rechercheur schenen op de toetsen te verkrampen. Het tikken hield op. Traag gleed zijn blik omhoog en ontmoette het hem zo vertrouwde gezicht van De Cock. Ineens, in een flits, besefte hij hoe diep de genegenheid was die hij voor zijn oude leermeester koesterde. Langzaam verhelderde de sombere uitdrukking op zijn gezicht. Het zonlicht van een glimlach brak door. Het ging gepaard met een zoete zucht.