Выбрать главу

‘Wat is er?’

De Cock veegde de regen uit zijn gezicht. ‘Wat deed Peter om te waarschuwen?’

Vledder liep grinnikend terug. ‘Hij belde.’

‘En wie kreeg hij aan de telefoon?’

De jonge rechercheur haalde zijn schouders op. ‘Vermoedelijk een telefoniste.’

De Cock kauwde enige tijd nadenkend op zijn dikke onderlip. Toen liep hij door. Vledder volgde met een uitdrukking van onbegrip op zijn gezicht. Op de Nieuwe Zijds Voorburgwal stapte De Cock het oude gebouw van De Tijd-Maasbode binnen en vroeg aan de portier, die hij al vele jaren kende, of hij even in zijn hokje mocht bellen.

Het mocht.

De Cock zocht in het telefoonboek naar het nummer van Van der Bent & Goossens. Hij was ervan overtuigd dat Peter het op dezelfde manier had gedaan.

Toen hij het nummer had gevonden, pakte hij de hoorn en draaide het. Pas nadat de bel een paar maal was overgegaan, kwam een heldere vrouwenstem. ‘Met Van der Bent & Goossens.’ De Cock slikte. Met een duistere, wat vreemd verdraaide stem, zei hij: ‘Ikke… ik heb een belangrijke mededeling. Heel belangrijk. Ik zou graag met uw… uw allerhoogste chef willen spreken.’ ‘Waar gaat het over?’

‘Een overval… een overval op een geldtransport.’ Het was even stil aan de andere kant van de lijn.

‘Ik zal u doorverbinden.’

Het duurde een paar seconden. Toen klonk enig gekraak en meldde zich een mannenstem.

‘Van Doornenbosch… met wie spreek ik? Hallo… met wie spreek ik? Hallo…’

De Cock antwoordde niet. Voorzichtig legde hij de hoorn op het toestel terug.

9

‘Ik weiger.’

Directeur Van der Bent kwam met een ruk uit zijn fauteuil naar voren en sloeg met zijn vlakke hand op zijn rechterknie. Zijn markante gezicht zag rood van verontwaardiging.

‘Ik weiger een aantal van mijn directe medewerkers hier bijeen te roepen om hen als… als een troep misdadigers aan u voor te stellen.’

De Cock keek hem enige tijd aan. Om zijn lippen danste een speelse glimlach. ‘De kwalificatie is van u, meneer Van der Bent,’ zei hij sarcastisch. ‘Ik zou het beslist niet wagen uw zeer gewaardeerde medewerkers een troep misdadigers te noemen.’ De directeur stond geagiteerd op.

‘U weet best wat ik bedoel,’ riep hij fel uit. ‘Wanneer u van mij verlangt dat ik hier in front van u en uw collega de mensen verzamel die de grootte van het geldtransport kenden, dan is dat slechts voor één uitleg vatbaar…’

De Cock keek naar hem op. ‘Wel?’

Van der Bent zuchtte diep. ‘In alle ernst, rechercheur De Cock,’ riep hij vertwijfeld uit. ‘U bent met uw onderzoek op de verkeerde weg. Ik begrijp uw halsstarrige houding niet. Ik neem aan dat uw commissaris u toch duidelijke instructies zal hebben gegeven?’

De Cock knikte. ‘Inderdaad. Hij zei: onderzoek de overval en wees lief voor de heer Van der Bent. Zeg alsjeblieft geen onaardige dingen tegen hem. Hij is zó gevoelig.’

Vledder viel zijn collega bij.

‘Met uw gevoelige aard zullen we rekening houden, meneer Van der Bent… maar dat is dan ook de enige concessie waartoe wij bereid zijn.’

Het gezicht van de directeur werd nog roder.

‘Ik verlang van u beiden geen concessies,’ schreeuwde hij woedend, ‘maar ik verdom het om mee te werken aan een waandenkbeeld. Ik zeg u nog eens: de oplossing ligt niet bij, of in onze N.V. Dat idee moet u laten varen. Geloof me, u jaagt achter schimmen aan.’ De uitdrukking op het vriendelijke gezicht van De Cock veranderde. De trekken verscherpten tot een strak ondoorgrondelijk masker.

‘Een schim, meneer Van der Bent,’ zei hij zacht, maar onheilspellend. ‘We jagen slechts achter één schim… de schim van een moordenaar.’

De directeur liet zich in zijn fauteuil terugvallen. ‘Een moordenaar?’

De Cock peilde verbazing op het gezicht van Van der Bent. Hij vroeg zich af hoeveel spel er school in de mimiek, de opbollende ogen, de halfopen scheefweggezakte mond.

Hij knikte.

‘De man of vrouw die Peter van Geffel doodde.’

Van der Bent keek hem niet-begrijpend aan.

‘Wie… wie is Peter van Geffel?’

‘De man,’ zei hij traag, ‘die vorige week de N.V. Van der Bent & Goossens waarschuwde dat er een roofoverval zou plaatsvinden.’ Van der Bent staarde hem dom aan. Uit zijn gezicht leek alle intelligentie verdwenen.

‘Wat… wat?’ stamelde hij.

De Cock keek hem strak aan.

‘U hebt mij wel verstaan, Van der Bent,’ zei hij met een zweem van sarcasme. ‘Vorige week belde die Peter van Geffel om te vertellen dat er een overval op het geldtransport was beraamd. Hij wilde zijn eigen geweten ontlasten en de N.V. Van der Bent & Goossens een grote verliespost besparen. Het werd zijn dood. Iemand bracht hem naar de duinen bij Noordwijk en stak hem een dolk in zijn rug.’ Hij pauzeerde even. ‘Begrijpt u nu, meneer Van der Bent, waarom ik zoveel belangstelling heb voor die…eh, troep misdadigers van u?’ Directeur Van der Bent hield zijn linkerhand voor zijn ogen. De andere hand, die losjes op de leuning van de fauteuil rustte, trilde een beetje. Het duurde geruime tijd voor hij antwoordde.

‘Ik neem aan,’ zei hij wat hees, ‘dat u weet wat u zegt. Ik bedoel, dat uw informaties juist zijn. Ik moet zeggen dat ik dat nog sterk betwijfel. Ziet u, wanneer het bericht van die…eh, Peter van Geffel ons tijdig had bereikt, dan hadden wij beslist maatregelen genomen.’

De Cock maakte een simpel handgebaar.

‘Inderdaad, dat verbaast ons ook. Men mag toch wel op z’n minst verwachten dat de maatschappij haar eigen bezittingen beschermt.’

Van der Bent knikte traag.

‘Ik begrijp uw gedachtegang. Er werden geen maatregelen genomen. Onze maatschappij deed niets om zijn bezittingen te beschermen. Ondanks de waarschuwing die wij kregen, ging de overval toch door.’

‘Juist, zelfs de politie werd niet ingeschakeld. Mijn vraag is: Waarom? Welk belang had de maatschappij om niets te doen?’ Van der Bent kwam met een zucht uit zijn fauteuil. ‘Ik zal mij niet langer tegen uw onderzoek verzetten, meneer De Cock. Ik besef dat het weinig zin heeft.’ Hij liep naar zijn bureau en drukte op een toets van het interne communicatiesysteem. ‘Laat Van Doornenbosch bij mij komen.’

Zijn stem klonk mat, zonder kracht. De directeur toonde het beeld van een vermoeid man. Zijn ogen stonden dof en zijn gezicht zag grauw. Het leek alsof alle spankracht in hem was verdwenen. Na enige seconden kwam de secretaris binnen. In het midden van de kamer bleef hij staan. Hij keek een beetje schichtig om zich heen.

De Cock nam hem nauwkeurig op. Het was een betrekkelijk kleine man van het zuidelijke type, met zwartglanzend haar en knappe, wat weke gelaatstrekken. Hij droeg een korenblauw kostuum van moderne snit en een paar opvallend fraaie schoenen. Op de degelijke ambtenarenziel van De Cock maakte hij een fatterige indruk.

Van der Bent gebaarde.

‘Dit zijn de heren De Cock en Vledder van de recherche van het bureau Warmoesstraat. Zij zijn belast met het onderzoek naar de overval op ons geldtransport. Ik heb beide heren zojuist de toezegging gedaan dat zij zich vrijelijk door onze kantoren kunnen bewegen en dat zij zonder enige beperking aan elk lid van ons personeel, van hoog tot laag, vragen kunnen stellen. Ik wil dat jij er persoonlijk op toeziet dat aan de verlangens van de heren tegemoet wordt gekomen.’