Выбрать главу

In het keukentje begon een ketel zachtjes te fluiten. Zonder te antwoorden stond ze op en liep naar het elektrisch komfoortje. Na een paar minuten kwam ze terug met twee koppen dampende koffie.

De Cock sloeg haar nauwlettend gade. Ze was volkomen kalm. De hand waarmee ze de kopjes neerzette, trilde niet. Ze leek een andere vrouw. Hij vond in haar niets dat herinnerde aan het angstige, wat geëmotioneerde wezentje dat hem de avond tevoren had opgewacht. Rond haar mond lag nu een vastberaden trek. Haar gehele gezicht was strakker, droeg een uitdrukking van diepe ernst. Ook haar schoonheid leek verkild, alsof een ijzige wind alle warmte in haar had verwaaid.

Ze keek hem haast medelijdend aan.

‘Ik geloof,’ zei ze zacht, ‘dat u er niet veel van begrijpt.’ De Cock streek met zijn hand over zijn grijze haren. ‘Nee,’ zei hij met een zucht. ‘Ik heb de zielenroerselen van mooie vrouwen nooit goed begrepen. Het vervelende is dat ik gedwongen ben het steeds weer opnieuw te proberen. Het is mijn noodlot.’ En grote zwarte kater kwam lui en arrogant van zijn plekje bij de haard. Hij snuffelde wat hautain aan de broekspijpen van De Cock en sprong toen sierlijk op de schoot van Flossie. ‘Gevaar kan mij niet schelen,’ zei ze, terwijl ze de kater zachtjes streelde. ‘Ik zal de moordenaar van Peter vinden met alle risico’s die daaraan zijn verbonden.’

Ze vertrok haar mond.

‘En ik zal hem vinden vóór hij in de slappe handen van uw gerechtigheid terechtkomt.’

Het klonk bitter.

De Cock keek haar aan. ‘Mijn gerechtigheid, Flossie? Wat is mijn gerechtigheid? Ik ben slechts een dienaar van de staat. Meer niet.’

Haar helblauwe ogen lichtten op.

‘Juist daarom,’ riep ze fel. ‘De staat heeft hier niets mee te maken. U heeft hier als rechercheur geen taak. Begrijpt u dat dan niet? U bent hier niet bij betrokken. Dit is een zaak tussen mij en de man die Peter doodde.’ Ze keek hem strak aan. ‘En tussen niemand anders.’

De Cock schudde zijn hoofd. ‘Dit is geen kinderspel, Flossie, geen gezellig dieffie met verlos of kip, ik heb je. Ga van dat sinistere kantoor vandaan. De mensen die verantwoordelijk zijn voor de dood van jouw Peter zijn koele, berekenende lieden die, als het erop aankomt, voor niets terugdeinzen. Geloof me, het lukt je nooit de moordenaar te ontmaskeren. De enige kans die je loopt is je leven te eindigen zoals Peter…’

Ze klemde haar lippen op elkaar.

‘Het kan mij niet schelen hoe ik mijn leven eindig. Begrijpt u dat dan niet?’ In haar stem klonk vertwijfeling. ‘Ik heb een schuld te voldoen. Ik… ik met mijn burgerlijke moraal, met mijn kinderlijke ideeën over goed en kwaad… ik heb Peter vermoord.’ Ze zweeg even. ‘Dagenlang heb ik gebeden en gesmeekt… gegokt op wat hij voor mij voelde… tot ik hem zover had dat hij mij beloofde de maatschappij te bellen. Ik dreef hem de dood in.’ Ze zuchtte een paar maal diep. Haar onderlip trilde. Verbeten hield ze haar tranen tegen. ‘Peter… Peter leefde van de domheid. Hij chanteerde de mensen en bedroog ze. Maar was het nu zo slecht wat hij deed? Had ik hem zijn gang maar laten gaan. Had hij de jongens maar wat geld afhandig gemaakt. Dan had ik met hem kunnen trouwen. Wat heb ik nu?’ Ze maakte een triest gebaar. ‘Ik heb een paar lieve ouders, maar ze hebben mij wat ouderwets opgevoed. Ze hebben mij voorgehouden dat de deugd altijd wordt beloond. Misschien wisten ze niet beter. Maar het was een leugen… een leugen… een leugen.’ Ze bonkte met haar vuist op haar knie.

De Cock wreef vermoeid met zijn vlakke hand over zijn gezicht. Hij voelde zich ellendig. Om haar wat op te beuren, om haar geloof in haar Peter terug te geven, had hij haar de avond tevoren verteld dat haar verloofde haar vermoedelijk niet had bedrogen, maar wel degelijk had gebeld. Het intelligente meisje had onmiddellijk, en met grote intuïtie, haar conclusies getrokken. Peter werd door iemand van de N.V. Van der Bent & Goossens vermoord… en het was haar schuld.

Tussen zijn gespreide vingers door keek hij naar de jonge vrouw voor hem in de fauteuil. Ze zat daar stil en gespannen met de zwarte kater op haar schoot. Hij besefte dat zij in haar bitterheid tot alles in staat was, zelfs tot moord, en hij hoopte vurig de moordenaar van Peter van Geffel te vinden, voor hij in háár handen viel. Hij keek naar de vingers, die de zachte kattenhuid streelden. Ze waren lang en pezig. Ook de pols en de spieren van haar onderarm waren voor een vrouw sterk ontwikkeld.

‘Ik moet je,’ zei hij met een zucht, ‘beroepshalve waarschuwen geen domme dingen te doen. Peter is dood. Dat is onherroepelijk. Daar is niets… maar dan ook niets meer aan te veranderen. En met de doden kun je niet leven.’ Hij krabde achter in zijn nek en haatte zichzelf om de gemeenplaatsen die hij zei. ‘Het heeft ook geen zin,’ ging hij verder, ‘je jonge leven op te offeren voor een dwaas idee.’

Ze keek hem aan. ‘Een dwaas idee?’

Hij knikte langzaam.

‘Het idee dat jij schuldig zou zijn aan de dood van Peter is dwaas.’ Ze schonk hem een matte glimlach.

‘Liefde en geluk… het zijn beide wat dwaze begrippen. Begrippen vol misverstanden. Ik weet het.’ Ze haalde nonchalant haar schouders op. ‘Toch ben ik bereid om in naam van die dwaasheden, wat u noemt, dwaze dingen te doen.’

De Cock slikte. Hij begreep dat hij de slag had verloren. Zijn argumenten waren uitgeput.

Florentine La Croix had de eerste schreden gezet op haar weg naar wraak.

Ze was vastbesloten. Ze zou de moordenaar van haar Peter vinden… en hem straffen. Ze zag dat als haar taak en er was niemand die haar daarvan kon weerhouden.

Hij deed nog een laatste poging.

‘Ik bied je een compagnonschap aan,’ zei hij ernstig. ‘Laten we gezamenlijk de moordenaar van Peter zoeken. Ik… ik heb enige ervaring’.

Ze schudde langzaam haar hoofd.

‘Ik heb geen hulp nodig. Als het zover is dan roep ik u wel om… om uw plicht te doen.’ Haar stem had een spottende ondertoon. De Cock liet zijn hoofd zakken. Voor hem op het tafeltje stonden twee koppen koffie. Onaangeroerd.

Na een paar seconden kwam hij traag overeind, knoopte zijn jas dicht en mompelde een groet. Bij de deur keek hij nog even om. Het was alsof de kater op haar schoot grijnsde.

11

Met een sigaret losjes tussen zijn lippen, een norse trek om zijn mond, wandelde rechercheur De Cock over de Haarlemmerdijk terug naar de Warmoesstraat. Zijn gedachten speelden voortdurend met de weerbarstige, onhandelbare Flossie. Hij begreep best wat haar bezighield, natuurlijk, en hij kon zelfs een heel eind met haar meevoelen. Maar daar bleef het bij. Hij was beslist niet bereid als persoonlijke beschermer van het meisje op te treden. Als zij zich met alle geweld in de nesten wilde werken en op eigen houtje de moordenaar van haar verloofde wilde opsporen, wel, dan ging ze haar gang maar.

Hij deed nog een nijdige trek aan zijn sigaret en wierp de peuk weg. Haar persoonlijke acties gingen buiten hem om. Hij had daar ambtelijk niets mee te maken. Hij had waarachtig, ook zonder een speurende Flossie al zorgen genoeg. Wat dacht die griet wel? De zaak op haar eentje te klaren? Hij grijnsde voor zich uit. Onbezonnen dwaasheid. En met een verwensing aan het adres van alle mooie blonde vrouwen van de wereld, stapte hij het bureau Warmoesstraat binnen.

De wachtcommandant kwam onmiddellijk vanachter zijn bureau vandaan toen hij De Cock zag binnenkomen.

‘Vledder is nog geen kwartier weg,’ zei hij.

De Cock keek hem verrast aan.

‘Waarheen? Hij is toch naar Haarlem?’

‘Daar is hij al van terug. Hij kwam hier een kwartier geleden binnenstuiven en is direct weer doorgegaan naar de Bethaniendwarsstraat. Hij zou daar op de hoek van de Boerensteeg op je wachten.’

‘Waarom?’

De wachtcommandant haalde zijn schouders op.

‘Ik moest je dit zeggen. Meer weet ik niet.’ Hij keek De Cock verwijtend aan. ‘Dat is ook jullie schuld. Jullie zijn bij de recherche altijd zo verrekt geheimzinnig.’ Hij ging weer achter zijn dienstboek zitten. ‘O ja, er heeft ook nog een paar maal een vrouw voor je gebeld.’