Vledder kwam naderbij.
‘Waar?’
‘Hier op tafel. Het zijn kennelijk bloeddruppels geweest. Je kunt de gekartelde droogranden duidelijk zien. Ze zijn later weggeveegd.’ Een moment stond De Cock besluiteloos. Toen liep hij met grote stappen naar de bedden in de hoek. Een voor een sloeg hij de dekens terug. Aan de lakens en het kussensloop van het middelste bed zaten grote bloedvlekken.
‘Allemensen,’ riep hij hijgend, ‘een van die kerels is gewond. Dan heeft agent Van Beveren toch iemand geraakt.’ Een tijdje staarden beiden naar de rode plekken in het bed. ‘Ik hoop,’ zei De Cock met een zucht, ‘dat die vent de moed heeft gehad om met zijn kogelwond naar een dokter te stappen, anders…’
Hij maakte zijn zin niet af.
Vledder keek hem vragend aan.
‘Denk je dat het werkelijk ernstig is?’
De Cock knikte langzaam.
‘Zo te zien heeft die man vrij veel bloed verloren. Zonder medische behandeling…’ Ineens stokte hij. Zijn scherpe oren hadden een verdacht geluid gehoord. Haastig beduidde hij Vledder naast de deur te gaan staan. Zachtjes, zonder gerucht, sloop hij naar de schakelaar en deed het licht uit. In het magazijn klonk gedempt het geluid van voetstappen.
12
In het donker, met hun ruggen tegen de muur, luisterden de rechercheurs urenlange seconden naar de voetstappen in het magazijn. Ze kwamen dichterbij. Onbetwistbaar. Maar hun geluid werd zachter, minder duidelijk. Het was alsof de stappen behoedzamer werden genomen; aarzelend, bewust van een onbekend gevaar. Bij de deur hielden ze stil.
Vledder, die de vingertoppen van zijn linkerhand tastend tegen de deur hield, voelde een lichte druk. Zachtjes werd de deur opengeduwd… verder, steeds verder, totdat hij bijna geheel open was. Met elke vezel van zijn spieren gespannen, wachtte de jonge rechercheur op een teken van De Cock.
En ineens floepte het licht aan. Vledder sprong. Met alle kracht van zijn atletische lichaam stortte hij zich op de binnengeslopen gestalte. Een ondeelbaar moment tekende zich het silhouet daarvan scherp af tegen de kale lamp aan het plafond. Het was het silhouet van een vrouw in een bontmantel.
In de grote recherchekamer, tegen het grauwe decor van vergeelde mappen en stoffige ordners, maakte de grijze rechercheur een hoffelijke buiging.
‘Mijn naam is De Cock,’ zei hij met zijn beminnelijkste glimlach. ‘De Cock… met ceeooceekaa. Ik verzoek u vriendelijk dit niet als een formele arrestatie te beschouwen. Dat is het ook niet. Wij hebben u vanuit dat magazijn hierheen gebracht omdat wij eens rustig met u willen praten.’ Hij gebaarde met een brede grijns. ‘Een gerechtvaardigd verlangen, vindt u niet? Uw onverwachte bezoek aan de Boerensteeg geeft daar, dachten wij, alle aanleiding toe.’
Ze antwoordde niet. Ze keek de rechercheurs starend aan. De blik uit haar lichtende, helgroene ogen, had iets melancholieks, iets van een hulpeloos kind dat bescherming zoekt.
Langzaam knoopte ze haar mantel los en schoof hem terug tot over haar schouders. Het was een bestudeerd gebaar, dat getuigde van raffinement en ruime ervaring. Want nu pas bleek hoe mooi ze was. De zwarte bontmantel had haar figuur versluierd, haar fraaie vormen verhuld.
Gebiologeerd staarde De Cock haar aan. Ze was, zo concludeerde hij, van een rijpe, milde schoonheid, een bedwelmend, betoverend beeld van verleiding.
‘Ik… eh, ik hoop,’ zei hij bijna stotterend, ‘dat de wat onbesuisde aanpak van mijn jonge collega u niet ernstig heeft…. heeft… beschadigd.’ Hij bloosde bijna omdat hij niet zo gauw een beter woord kon vinden. ‘Wij wisten uiteraard niet dat… eh, dat…’ Ze glimlachte zwakjes.
‘Dat ik het was,’ vulde ze aan.
Ze had een diepe stem, die melodisch vibreerde.
De Cock slikte.
‘Precies, zo is het. We hadden met onze begroetingsceremonie niet op zo’n charmant bezoek gerekend. Dit was bestemd voor wat “zwaardere” figuren.’ Opnieuw gleed een glimlach langs haar lippen.
‘Ik verzeker u, de verrassing was wederzijds,’ zei ze vriendelijk. ‘Want wat ik daar ook in dat oude magazijn verwachtte, allerminst de recherche. Ik was op zoek naar mijn man.’ De Cock fronste zijn wenkbrauwen.
‘Uw man?’
Ze knikte.
‘Ik hoopte hem daar te vinden. Ziet u, hij kwam vanavond niet op de gewone tijd thuis. Ik vond dat vreemd. Ik ben dat niet van hem gewend. Mijn man is een nauwgezet mens, punctueel in alles. Wanneer hij verwacht niet op tijd thuis te zijn, dan belt hij altijd. Maar vanavond belde hij niet. Toen het wat langer duurde, werd ik ongerust. Ik kreeg het gevoel dat er iets met hem was gebeurd. In mijn radeloosheid heb ik toen wat in zijn zakagenda gesnuffeld en…’
Plotseling stokte ze. Ze keek de rechercheur met grote angstige ogen aan.
‘Er is… eh, er is toch niets met mijn man? Ik bedoel, uw aanwezigheid in dat oude magazijn aan de Boerensteeg hield toch geen verband met iets waarbij mijn man betrokken is?’ Ze leek oprecht bezorgd.
De Cock glimlachte.
‘Hoe zou ik dat kunnen zeggen, mevrouw? Ik weet niet eens wie u bent.’
Haar wangen kleurden rood.
‘Neemt u mij niet kwalijk,’ zei ze verontschuldigend. ‘Ik had mij aan u moeten voorstellen. Het was onbeleefd. Maar ik ben door deze hele geschiedenis een beetje in de war.’
De Cock knikte.
‘Dat begrijp ik. Maar u kunt het verzuim nog altijd goedmaken.’ Ze glimlachte koket. ‘Ik ben mevrouw Van Doornenbosch.’ Er viel een plotselinge stilte. Het leek alsof in de lawaaierige Warmoesstraat alle geluid van de jukeboxes in een enkele beweging was weggedraaid. Wat verderop in de recherchekamer gleed de pen uit Vledders handen en viel kletterend op de vloer. De Cock slikte zijn verbazing weg.
‘Mevrouw Van… eh, Van Doornenbosch?’
‘Ja.’
De Cock slikte opnieuw.
‘En uw man is algemeen secretaris in dienst van de N.V. Van der Bent & Goossens?’
Ze knikte verheugd.
‘Kent u hem?’
De Cock zuchtte diep.
‘Ik… eh, ik heb hem één keer ontmoet,’ zei hij met een lichte aarzeling, ‘dat was vanmorgen in het kantoor van de maatschappij aan de Keizersgracht. Uw man verleende ons toen alle medewerking. Mijn collega en ik zijn namelijk belast met het onderzoek naar de overval op het geldtransport.’
Haar gezicht kreeg een ernstige uitdrukking.
‘O ja, die overval. Mijn man heeft ervan verteld. Het was heel brutaal, herinner ik mij. Midden in de stad. Op klaarlichte dag. Het zal voor u beslist niet gemakkelijk zijn de overvallers te vinden.’ Ze richtte haar hoofdje naar hem op. In haar helgroene ogen glansde bewondering. ‘Ik heb mij altijd al afgevraagd hoe de recherche dergelijke zaken oplost. Ik vind het maar knap.’ De Cock wreef met zijn hand langs zijn kin en grijnsde breed. Onderwijl tastte zijn scherpe blik haar gezichtstrekken af. Hij zocht naar sporen van onoprechtheid. Ze waren er niet. Mevrouw Van Doornenbosch zat daar rustig en ongedwongen op de stoel naast zijn bureau. Een heel lief, aantrekkelijk, en vooral onnozel vrouwtje. Zijn beroepsmatige achterdocht kon tot geen andere conclusie komen.
‘U was dus op zoek naar uw man?’
‘Ja.’
‘En dat adres in de Boerensteeg had u, heb ik begrepen, in zijn agenda gevonden?’
Ze maakte een komisch gebaartje.
‘Mijn man zal woedend zijn. Gelooft u dat. Ik ken hem. Als hij hoort wat ik heb gedaan, dan zwaait er wat. Hij houdt er niet van dat ik in zijn papieren snuffel. Wij hebben daar al dikwijls woorden over gehad.’
De Cock kuchte.
‘Er stonden ongetwijfeld meerdere adressen in de agenda van uw man. Wat deed u besluiten om juist naar de Boerensteeg te gaan?’ Ze glimlachte.
‘De datum… het adres stond in de agenda op de datum van vandaag.’
‘Stonden er geen andere aanduidingen bij? Een naam of een tijdstip?’