Выбрать главу

‘Verdomme De Cock’, zei hij hoofdschuddend, ‘dat moet je bij mij niet meer doen. U weet, dat ik al jaren uit de penoze ben, maar toch… als ik een hand op mijn schouder voel, krijg ik de stuipen.’

De Cock glimlachte.

‘Niet aan het werk?’

Henkie gebaarde naar zijn linkerbeen.

‘Ik heb van de week in het magazijn een brok ijzer op mijn poot gehad.’

‘Je weet toch zeker,’ vroeg hij argwanend, maar met een grijns, ‘dat het een brok ijzer was?’

Henkie keek hem vol onschuld aan.

‘Natuurlijk, wat dacht u dan? U ziet het, ik huppel er opgewekt mee in de ziektewet. Het kan nog wel een paar dagen duren, zegt de dokter.’

De Cock trok zijn gezicht in een ernstige plooi.

‘Je bent er maar mooi mee,’ zei hij op meewarige toon. ‘Enfin, je hebt nu in ieder geval de tijd om met mij en op mijn kosten een drankje te gaan drinken.’

Henkie grijnsde. ‘Alle tijd van de wereld.’

Aan de zijde van De Cock strompelde hij mee naar het penozecafeetje van Smalle Lowie.

Ze schoven de zware gordijnen opzij en stapten naar binnen. Er was op het vroege uur nog geen enkele bezoeker. Lowietje stond achter de tapkast en poetste glazen. Hij groette joviaal. De Cock en Handige Henkie liepen door tot achter in het schemerige lokaaltje en gingen daar aan een tafeltje zitten. Henkie trok een extra stoel bij en vlijde daarop zijn gekwetste linkerbeen.

‘Ik moet ermee rusten,’ zei hij verklarend.

De Cock knikte begrijpend.

Smalle Lowietje slofte naderbij. Op een morsig blaadje torste hij twee flessen en drie glazen.

‘Kom eens gezellig bij ons zitten,’ nodigde De Cock uit. ‘Ik trakteer.’

Lowietje trok een grijns. ‘Hoezo… ben je jarig?’

De Cock schudde zijn hoofd.

‘Nee, dat duurt nog wel een paar maanden. Ik heb de zaak van de overval zo goed als opgelost.’ Hij maakte een nonchalant gebaar. ‘En dat is toch wel een dronk waard. Vind je niet?’ Henkie snoof.

‘Het is maar hoe je het bekijkt,’ zei hij smalend. ‘Ik voor mij vind dat nou niet direct een reden om feest te vieren.’ De Cock lette scherp op de reacties van Smalle Lowietje. Bij zijn rechteroog registreerde hij een zenuwtrek.

‘Ik heb er nog niets van in de kranten gelezen,’ zei hij terwijl hij inschonk.

De Cock beluisterde een lichte achterdocht.

‘Ik denk dat de commissaris de pers nog niet heeft willen inlichten vóórdat ik de daders heb gearresteerd. Ze zouden, gealarmeerd door berichten in de pers wel eens opnieuw op de vlucht kunnen slaan. En dat willen wij vóór alles voorkomen. Het doel is een spoedige arrestatie.’ Hij pauzeerde even voor het effect. ‘We hopen echt dat het niet lang meer duurt. Het kon dan wel eens te laat zijn.’

Handige Henkie keek hem verbaasd aan. ‘Te laat?’

De Cock knikte met een ernstig gezicht. ‘Een van de jongens is bij de overval gewond geraakt. Hij heeft tijdens zijn vlucht van een diender een schot in zijn rug opgelopen. We weten dat de man vrij veel bloed heeft verloren. Als die kogelwond niet snel en goed wordt behandeld, kon het wel eens fataal zijn.’ ‘Je bedoelt dat-ie er kapot aan gaat?’

De Cock maakte een mistroostig gebaar.

‘Het is altijd gevaarlijk om met een schotwond te blijven rondlopen.’

Handige Henkie schudde vertwijfeld het hoofd.

‘Waarom meldt die jongen zich dan niet? Hoeveel straf zal hij voor die overval krijgen? Twee jaar? Heeft hij net mooi de tijd om volledig te genezen.’

De Cock speelde nadenkend met het glas in zijn hand. ‘Moord… voor moord kom je met twee jaar gevangenisstraf niet klaar.’

Lowietje kwam met een ruk van zijn stoel overeind. Zijn langgerekt gezicht zag rood en zijn adamsappel wipte op en neer. ‘Die jongens,’ riep hij fel, ‘hebben met de moord op Sluwe Pietje niets te maken.’

De Cock keek verrast omhoog.

‘Zo,’ zei hij bedaard, ‘dat is een buitengewoon krasse uitspraak.’ Hij leunde in zijn stoel achterover en staarde Lowietje onafgebroken aan. ‘Vind je het gek als ik je vraag hoe je aan die wijsheid komt?’

De Smalle slikte. Een blauwe ader klopte in zijn magere hals. Langs zijn schonkige wangen zwiepte een zenuwtrek. ‘Ik… ik dacht zomaar.’ De Cock streek met zijn pink over de rug van zijn neus. ‘Ik meen mij te herinneren,’ zei hij traag, ‘dat jij bij ons vorig onderhoud heel anders dacht.’

Hij trok zijn bovenlip op en grijnsde vals. ‘Je bent toch niet van mening veranderd sinds zij de whisky van jou betrekken?’

14

Smalle Lowietje zag bleek. Zweetpareltjes drupten vanonder zijn piekerige haardos.

‘Whisky? Ik weet niets van whisky.’

De Cock schoof zijn stoel iets achteruit.

‘Kom nou, Lowie. Je weet best wat ik bedoel.’ Hij gebaarde weids. ‘Whisky in dat oude magazijn in de Boerensteeg.’ De caféhouder slikte.

‘Ik begrijp niet,’ zei hij halsstarrig, ‘waar je het over hebt.’ De Cock wreef met zijn vlakke hand over zijn gezicht. Tussen zijn gespreide vingers door keek hij de Smalle onderzoekend aan.

‘Lowie,’ zei hij met een zweem van ongeduld, ‘denk eens na… hoe lang kom ik al bij je over de vloer? Vijftien jaar? Twintig jaar? Nog even en ik vier mijn zilveren jubileum.’ Hij grinnikte spottend. ‘Begrijp je? Ik kan mij niet vergissen. Een fles uit jouw zaak herken ik op een mijl afstand.’

Handige Henkie keek van Lowie naar De Cock en terug. Daarna pakte hij zijn glas op en dronk het in één teug leeg. ‘Ik geloof,’ zei hij met een zucht, ‘dat het voor mij tijd wordt om op te stappen.’ Hij tilde met een van pijn vertrokken gezicht zijn linkerbeen van de stoel. ‘Jullie worden mij te intiem.’ De Cock wuifde, maar hield onderwijl zijn blik strak op Lowietje gericht.

‘Ik zoek je nog wel op,’ zei hij vriendelijk. ‘En beterschap met je been.’

Henkie strompelde de zaak door.

‘Dank je,’ riep hij vanover zijn schouder. ‘Je weet waar je mij vinden kunt.’

Toen verdween hij tussen de met leer afgezette gordijnen. De Cock stond op.

‘En waar kan ik de jongens vinden?’

Lowietje schudde het hoofd.

‘Ik weet het niet,’ zei hij kort.

De Cock zuchtte.

‘Eén van de jongens is er slecht aan toe,’ riep hij vertwijfeld. ‘Begrijp je dat dan niet? Je kunt die jongen toch niet laten doodbloeden? Dat is die hele rottige overval niet waard.’ Lowietje kneep zijn lippen op elkaar.

‘Ik kan je niets zeggen.’

De Cock beet op zijn onderlip.

‘Dan zeg ik jou één ding,’ riep hij dreigend. ‘Als die jongen aan zijn verwondingen sterft, stel ik jou aansprakelijk voor zijn dood. En nu, voor de laatste maaclass="underline" Waar zijn de jongens?’ Smalle Lowietje stak in een gebaar van wanhoop beide armen omhoog.

‘Ik weet het niet. Ik weet het niet. Ze hangen mij niet alles aan mijn neus.’

De Cock schudde langzaam het hoofd.

‘Ik heb het je al meer gezegd, Lowie,’ zei hij kalm. ‘Je kunt verdomd slecht liegen.’ Hij pakte de tengere caféhouder bij de schouder en duwde hem zachtjes voor zich uit. ‘Doe die tent van je maar dicht en haal je zwarte pak uit de mottenballen. We gaan naar een begrafenis.’

‘Begrafenis?’

De Cock knikte.

‘De begrafenis van Peter van Geffel.’

Lowietje keek hem aan. Uit zijn ogen sprak angst. ‘Dat… dat kan niet,’ stamelde hij. ‘Ik moet…’

De Cock wuifde zijn protesten weg.

‘Hang voor je whiskyklanten,’ zei hij cynisch, ‘maar een bordje aan de deur: wegens sterfgeval gesloten.’

Een waterig winterzonnetje prikte door het smalle hoge raam van de aula, spiegelde in het glas op de katheder en glansde speels op de kalende schedel van de dominee, die gedragen van liefde, dood en herrijzenis sprak.