Выбрать главу

De Cock stond wat achteraf met zijn rug tegen de eiken lambrizering en wiegde zachtjes op de cadans van de woorden die de dominee over hen uitstortte. Naast hem stond Smalle Lowietje, vreemd, onwennig, in een stemmig zwart kostuum. De grijze rechercheur liet zijn blik door de aula dwalen. Direct achter de rijk met bloemen bedekte baar zat moeder Van Geffel. Ze hield het hoofd gebogen en plukte zenuwachtig aan een minuscuul zakdoekje op haar schoot. Naast haar, rechtop, zat Flossie. Ze hield haar blik strak op de baar gericht. Uiterlijk leek ze onbewogen. Alleen rond haar mond lag een verbeten trek. De Cock was bang voor het meisje, bang voor haar onverzettelijkheid. In haar gemoedstoestand achtte hij haar tot alles in staat. Hij vroeg zich af wat hij kon doen om haar tegen zichzelf te beschermen, maar kon niets zinnigs vinden. Hij keek haar van opzij lange tijd aan. De zwarte stola rond haar hoofd gaf aan haar wasbleek gezicht nog een extra accent.

Toen de dominee was uitgesproken, nam Guus van Schaick het woord. Hij zei zonder omwegen dat Sluwe Pietje ondanks zijn schurkenstreken zo’n snelle dood in de duinen niet had verdiend. Het was oneerlijk en alle naastenliefde — waarover de dominee zo warm liep — ten spijt, hoopte hij vurig dat de daders werden gepakt en ernstig gestraft. Eenieder, verkondigde hij luid, die op welke wijze dan ook meehielp de moordenaars voor de politie verborgen te houden, was medeschuldig aan de dood van Pietje, een gewone volksjongen met een gouden hart, die, wat er ook van hem gezegd mocht worden, altijd goed voor zijn oude moeder was geweest.

In de aula klonk instemmend gemompel en moeder Van Geffel snikte hoorbaar. De Cock keek steeds naar Smalle Lowietje. De onderlip van de tengere caféhouder trilde en zijn adamsappel wipte weer op en neer. Hij had het kennelijk met zichzelf te kwaad. En Van Schaick acteerde alsof hij alleen tot hem sprak. De Cock glimlachte. Hij had bij geruchte vernomen dat de oude Van Schaick in de aula een paar woorden zou spreken en omdat hij ‘ome’ Guus al vele jaren kende, wist hij wel bij benadering hoe het toespraakje zou verlopen. Misschien werd de Smalle week en zou hij eindelijk bereid zijn te zeggen wat hij wist. En dat de Smalle wat wist, daarvan was De Cock overtuigd. Na het hartstochtelijke speechje van de oude diender daalde over hun hoofden zachte orgelmuziek. De deuren van de aula gingen open en de dragers tilden de baar op hun schouders. Langzaam schuifelde de stoet naar de groeve.

De Cock hield Smalle Lowietje bij zijn arm tot zij als laatsten de baar volgden. Aan het einde van de stoet had hij een goed overzicht op de belangstellenden. Onder de aanwezigen in de aula had hij geen ‘vreemde’ gezichten opgemerkt.

Hij stootte Lowietje met de elleboog aan.

‘Als je een van de jongens ziet,’ fluisterde hij, ‘geef je me een seintje.’

De caféhouder knikte haast automatisch. Hij had geen verweer. De entourage en de nagalm van Van Schaicks woorden hadden hem murw gemaakt.

De Cock vroeg zich af waarom Lowietje de jongens steeds in bescherming had genomen. De whiskyfles die hij op de ruwhouten tafel in de Boerensteeg had gezien, kwam uit het café van Lowie. Daaraan was geen twijfel mogelijk. Op het etiket stond het merkteken dat Lowietje altijd op zijn flessen aanbracht. Het was nota bene een advies van hemzelf. Toen Lowietje jaren geleden regelmatig door een jeugdige werkster werd bestolen en het bewijs moeilijk viel te leveren, had hij de caféhouder aangeraden zijn flessen op een bepaalde manier te merken. Lowietje had er een gewoonte van gemaakt.

Hij stootte de caféhouder opnieuw aan.

‘En?’

Lowietje scheen uit een verdoving te ontwaken.

‘De jongens zijn er niet,’ zei hij bits. Hij pauzeerde even. ‘En al waren zij er, dan zou ik je dat nog niet zeggen.’

De Cock keek hem van opzij aan.

‘Je weet dus wie het zijn?’

‘Ja.’

‘En jij hield ze,’ zei De Cock bitter,’ in dat magazijn voor mij verborgen.’

Lowietje schudde het hoofd.

‘Ik bracht hun eten en drinken. Meer niet.’

De Cock knikte traag.

‘Hoe wist je dat ze in de Boerensteeg zaten?’

‘Ik kreeg een seintje.’

‘En waar zijn ze nu?’ Lowietje draaide zich met een ruk naar hem toe.

‘Beginnen we het spelletje weer van voren af aan?’ vroeg hij fel. ‘Ze zijn weg. Ze konden in de Boerensteeg niet langer blijven. In verband met die jongen. Hij moest verzorgd worden.’ ‘En?’

Lowietje zuchtte.

‘Hij wordt verzorgd.’

‘Medisch?’

‘Ook dat.’

‘Waarom zo laat?’

‘Hoe bedoel je?’

De Cock keek hem van opzij aan.

‘Die jongen heeft in de Boerensteeg een paar dagen op een hoop vodden gelegen, zonder dat er ook maar iets aan hem werd gedaan. Waarom is er niet direct een dokter bijgehaald?’ Lowietje keek strak voor zich uit.

‘Dokters die geen vragen stellen, kosten geld.’

De Cock grinnikte.

‘Nou en? Er was toch geld genoeg?’

Lowietje antwoordde niet.

De Cock wond zich een beetje op. De starre houding van de caféhouder prikkelde hem. Hij perste zijn lippen op elkaar. ‘Er was toch geld genoeg,’ herhaalde hij sissend.

Het gezicht van de Smalle zag bleek.

‘Ik,’ zei hij zacht, ‘ik heb de dokter betaald.’

‘Jij?’

Lowietje versnelde plotseling zijn pas. Hij sloot zich dicht bij de stoet aan.

De Cock bleef achter. Hij begreep de manoeuvre van Lowietje. Binnen het gehoor van de anderen kon hij geen scherpe vragen stellen. De Smalle wilde niet verder praten. Dat was duidelijk. Daarom ontliep hij hem.

De Cock begreep dat hij moest wachten tot een andere gelegenheid. Misschien vanavond op zijn vertrouwde plekje aan de bar. Hij hoopte dat Lowietje uit eigen beweging openhartig werd. Hij had een zwak voor de tengere caféhouder en voelde er weinig voor hun jarenlange vriendschap te verstoren door een arrestatie. Hij keek voor zich uit naar de stoet, naar de mensen die langzaam over het grintpad schuifelden. Vooraan, boven hun hoofden, deinde de baar op de schouders van de dragers.

Bij de groeve hield de stoet stil. Met een rustige routine werd de kist van de baar getild en op de graflift gelegd. De belangstellenden vormden een kring. De Cock keek scherp naar de gezichten om zich heen. Zijn eigen leermeester had hem destijds de raad gegeven altijd op de begrafenis van de vermoorde aanwezig te zijn. Er waren moordenaars die de vreemde verleiding niet konden weerstaan de teraardebestelling van hun eigen slachtoffers bij te wonen.

Plotseling, tegenover hen in de kring, bijna achteraan, ontdekte hij het gezicht van een man. Het was een scherp gesneden gezicht met diepe groeven. Het bezorgde De Cock een schok. Hij kende het mannengezicht nog maar kort, een paar dagen. Maar bij elk weerzien leek het jaren ouder. Ineens kruisten hun blikken elkaar. Het was maar één moment. Heel even keken ze elkaar in de ogen. Toen dook de man weg.

De oude Van Schaick stapte naar het midden en sprak namens de familie een dankwoord. De Cock trok zijn hoofd iets in en liep achter de kring om naar de plek waar hij het gezicht had gezien. Toen hij daar kwam, was de man verdwenen. Met snelle pas stapte De Cock over het grintpad naar de ingang. Hij hoopte de man te bereiken voor hij de begraafplaats had verlaten.

Op zijn lippen brandden tal van vragen. Maar toen hij langs de aula kwam, zag hij de zware Bentley al de poort uitrijden. De Cock hield zijn pas in. Hij hijgde zwaar. Hij was nu eenmaal niet gewend zich bijzonder in te spannen. Hij keek de wagen peinzend na. Van der Bent had toch wel hard gelopen om weg te komen. Waarom? Het stond hem toch vrij de begrafenis van Peter van Geffel bij te wonen? De Cock besloot de directeur spoedig met een bezoek te vereren.

Vledder keek De Cock verwijtend aan.

‘Je had me wel vooruit kunnen vertellen dat je naar de begrafenis ging.’

‘Waarom?’

Vledder maakte een ongeduldig gebaar.