Выбрать главу

‘Ja.’

‘Is het al bijgelegd?’

De Cock herkende de stem van Handige Henkie.

‘Wat bedoel je?’

‘Tussen u en Lowietje.’

De Cock grinnikte.

‘Maak je je zorgen?’

‘Een beetje.’

‘En bel je daarvoor?’

Het was even stil aan de andere kant van de lijn. ‘Nee…,’ klonk het aarzelend, ‘nee…ik…ik wilde u wat vertellen. Ziet u, ik hoorde net in het nieuws op de teevee van die dooie vent die jullie in het Gein hebben gevonden.’

‘Ja?’

‘Kijk, De Cock, nou ik al een poosje met dat akelige been van me in de ziektewet loop, weet ik soms van ellende niet meer wat ik doen moet. Uit verveling ga ik dan wel eens op bezoek bij oude kennissen.’ Het klonk als een verontschuldiging. ‘Gisteren…gisteren was ik bij Revolver Roeltje… je weet wel. Terwijl ik met hem gezellig achter een pilsje zat, meldde zich een vrouwtje. Een knap jong ding. Roeltje loodste mij naar een zijkamertje.’ ‘En?’

‘Daar heb ik alles gehoord.’

‘Wat?’

‘Dat wijffie wilde een blaffer.’

‘Een blaffer?’

‘Ja, echt. Ze zei dat ze wel eens van Roeltje had gehoord en zijn adres in het telefoonboek had gevonden. Ze woonde namelijk buiten… nogal afgelegen. Een paar maal al was ze ’s avonds lastiggevallen en nu wilde ze een pistool om de kerels van het lijf te houden.’

De Cock lachte.

‘Een radicale methode.’

‘Ja, maar het was een smoes.’

‘Hoezo?’

‘Wel, dat voelde je aan alles. Het droop eraf. Ze was in mijn ogen helemaal niet het type dat bang is voor mannen. Ik dacht bij mezelf: Wat moet dat kind eigenlijk met die blaffer? Ik kon die vraag gewoon niet van mij afzetten. Toen ze weg was, heb ik direct afscheid van Roeltje genomen en ben haar met mijn manke been gevolgd. Het viel niet mee, maar omdat zij af en toe eens voor een etalage bleef staan kijken, heb ik het gered.’ ‘En?’

‘Ze woont helemaal niet buiten. Ze woont in de Korte Marnixstraat op nummer 21. Daar ging ze in ieder geval naar binnen.’

‘Is dit een verhoor?’

Ze liet zich in een van haar lage fauteuiltjes vallen, sloeg haar lange slanke benen over elkaar en keek de beide mannen uitdagend aan. In haar helblauwe ogen dansten vurige lichtjes. ‘Is dit een verhoor,’ herhaalde ze, ‘of een wat verlaat condoleancebezoek?’

Haar stem droop van sarcasme. ‘Zeg het maar.’

De Cock antwoordde niet. Hij streek met zijn hand over zijn grijze haar. Daarna gebaarde hij loom naar de jonge vrouw in de fauteuil.

‘Dat is Flossie,’ zei hij zacht, ‘geliefde van de zo tragisch om het leven gekomen Peter van Geffel. Ik geloof niet dat je haar al ontmoet hebt.’

Vledder boog zich iets voorover en stak haar zijn hand toe. ‘Gecondoleerd met het verlies van uw…uw verloofde,’ zei hij vriendelijk.

‘Wees ervan overtuigd… ik ben gevoelig voor uw verdriet.’ Ze keek langs zijn toegestoken hand omhoog.

‘Dient u ook het recht?’ vroeg ze spottend.

Vledder slikte.

‘Ik… ik doe mijn best,’ hakkelde hij. ‘Meer kan men van een mens nu eenmaal niet verlangen.’

Ze snoof verachtelijk.

‘Een mooie stelling om je achter te verschuilen.’

Vledder trok zijn hand terug. Zijn gezicht zag rood. ‘Ik verschuil mij nergens achter,’ riep hij heftig uit. ‘Ook niet achter de gebreken van mijn mens-zijn. Ik ben mij van mijn verantwoordelijkheid bewust.’

Ze gaf hem een droeve glimlach.

‘Verantwoordelijkheid… verantwoordelijkheid is een dood begrip. Psychiaters hebben het laten sterven en rechters hebben het ten grave gedragen.’ Ze gebaarde met haar slanke hand. ‘Wanneer u de moordenaar van mijn Peter had gepakt, dacht u dat hij dan behoorlijk zou zijn gestraft?’ Ze schonk de rechercheurs een medelijdend lachje. ‘Er zouden onmiddellijk psychiaters zijn gekomen met in hun zachte handen een zalvend ziektebeeld. Zij zouden de dader zijn eigen verantwoordelijkheid hebben ontnomen en hem daarvoor in de plaats hun ziektebeeld hebben opgedrongen.’ Ze zuchtte diep. ‘En van een humane Nederlandse rechter kan men toch moeilijk verlangen dat hij een zieke, niet-verantwoordelijke man met strengheid straft?’ De Cock keek haar aan, zijn hoofd een beetje schuin. Zijn gezicht stond ernstig.

‘En daarom Flossie… en daarom heb jij hem… gestraft?’ Ze antwoordde niet. Ze liet haar blonde hoofdje iets zakken en friemelde met haar vingers aan de zoom van haar minirok. Het felle rood dat tijdens het betoog haar gezicht had ontsierd, was weggetrokken. Ze leek weer het lieve, zachte kind uit de beschrijving van moeder Van Geffel.

‘Heb jij hem gestraft?’ herhaalde De Cock.

Ze schudde langzaam haar hoofd.

‘Hij is niet gekomen,’ zei ze hees. ‘Hij is niet gekomen.’ Ze herhaalde het als een echo. ‘Ik heb de hele avond gewacht.’ De Cock liet zich tegenover haar in een fauteuil zakken. ‘Je had hem uitgenodigd?’

‘Ja.’

‘Je had hem een briefje gegeven met je adres?’

‘Ja.’

‘En hij had beloofd te komen?’

Ze knikte traag. ‘Ik heb geen moment getwijfeld. Ik was ervan overtuigd dat hij zou komen. Pas toen het heel laat werd, begreep ik dat een ander mij was vóór geweest.’

De Cock fronste zijn wenkbrauwen.

‘Vóór geweest?’

Ze schoof het blonde haar uit haar gezicht en keek langzaam naar hem op. Langs haar lippen gleed een matte glimlach. ‘Mannen… jullie mannen hebben geen gevoel. Het is afgestompt. Totaal. Wij vrouwen hebben er nog iets van bewaard. Wij staan in wezen dichter bij de natuur. We hebben nog iets uit de oertijd behouden… een gevoel dat ons waarschuwt, dat ons vertelt… zonder te weten.’

‘Intuïtie.’

Ze ademde diep en liet de lucht langzaam uit haar longen ontsnappen. ‘Zo mag u het noemen.’

Een tijdlang zwegen ze. De Cock wreef met de rug van zijn hand langs zijn ogen. Het was een vermoeid gebaar. ‘Toen de tijd verstreek en Van Doornenbosch niet verscheen,’ zei hij samenvattend, ‘begreep jij dat een ander hem had gedood voordat jij hem had kunnen straffen?’

‘Ja.’

De Cock keek haar strak aan.

‘Je had hem dus uitgenodigd om hem te straffen?’

Ze likte met haar tong langs haar droge lippen.

‘Om hem te doden,’ zei ze zacht.

Haar stem had een onwezenlijke klank.

‘Om hem te doden,’ herhaalde De Cock. Hij boog zich iets naar voren en strekte zijn hand naar haar uit. ‘Flossie geef mij dat pistool.’

Het leek alsof de vraag haar niet bereikte, of de woorden langs haar heen golfden als een reeks klanken zonder zin. ‘Geef mij dat pistool, Flossie.’

De stem van De Cock was vriendelijk, maar dwingend. Ze tilde haar hoofd iets op en keek hem zwijgend aan. De blik uit haar helblauwe ogen was koud, kil, zonder mededogen. Kleine zenuwtrekjes trilden bij haar mondhoeken. Tastend gleden haar lange slanke vingers van haar schoot, schoven langs de fluwelen zitting van haar fauteuil.

Plotseling, in een flits, hield ze in haar rechterhand een pistool, de vinger aan de trekker, de loop dreigend op de rechercheur gericht.

De Cock slikte. Hij voelde hoe een stroompje zweet uit zijn haren drupte en langs zijn nek gleed. Zijn uitgestoken hand was vlak bij het pistool. Een moment overwoog hij haar het wapen in een snelle greep te ontnemen. Maar zijn arm bewoog niet, bang dat zijn greep zou mislukken en zij in een schrikreactie zou vuren. Van zo dichtbij vormde hij een niet te missen doel. Met een uiterste zelfbeheersing hield hij haar in zijn blik gevangen. Ineens veranderde haar gezicht. De uitdrukking werd milder. Rond haar lippen speelde iets van een glimlach. Een ogenblik scheen ze nog te weifelen. Toen legde zij het pistool in zijn uitgestoken hand.

De Cock hoorde hoe een zucht van verlichting aan Vledders mond ontsnapte. Snel liet hij het wapen in zijn jaszak glijden. Hij keek naar de lege rechterhand op haar schoot.