‘Laat Vledder je assisteren. Jullie hebt beiden in het verleden vaak succes gehad. Ik verwacht ook nu spoedig resultaten.’ De Cock aarzelde even en wreef met zijn pink over de rug van zijn neus. ‘En als ik nu louter per ongeluk, de moordenaar van Peter van Geffel tegenkom…’
Het leek alsof de commissaris ontplofte. ‘Eruit!’
De Cock ging.
Vledder lachte hartelijk.
‘Je had dus weer eens ruzie met de commissaris.’
De Cock grijnsde droevig.
‘Ach ja,’ zei hij wrevelig, ‘waarom laat hij mij niet mijn gang gaan?’ Hij beet op zijn onderlip. ‘Zie je Dick, het is een gevoelskwestie. Ik heb net als de oude Van Schaick herinneringen aan Pietje van Geffel, goede herinneringen ondanks zijn vele schurkenstreken. De man die hem die dolk in zijn rug stak, heeft bepaald mijn sympathie niet.’
Vledder grijnsde. ‘Je was graag persoonlijk achter hem aangegaan.’
De Cock knikte.
‘Wat interesseert mij die overval, die tweeënhalf miljoen? Geen barst. Moeten die lui maar niet zo slordig met hun geld omspringen. In mijn hart hoop ik dat die jongens die bom duiten heel ver weg slepen.’ Hij grinnikte als een schooljongen. ‘In ieder geval zover, dat ze buiten mijn bereik blijven.’ Vledder keek hem verbaasd aan. ‘Meen je dat?’
De Cock haalde zijn schouders op. ‘Laten we er geen punt van maken. Vertel me maar wat je van de overval weet.’ Vledder zuchtte. ‘Niet veel, althans niet veel meer dan wat de commissaris je verteld zal hebben. Op de De Ruijterkade bij de Tolhuispont, aan de achterzijde van het oude Centraal Station, hebben twee met pistolen of stenguns gewapende mannen een geldtransport van de N.V. Van der Bent & Goossens overvallen.’ De Cock keek verwonderd naar hem op. ‘Ik dacht dat de commissaris zei dat er drie mannen waren?’
Vledder knikte. ‘Dat is zo. Twee pleegden de overval, de derde man zat achter het stuur van een snelle wagen, vermoedelijk een blauwe Simca 1500.’
‘Gestolen?’
‘Dat staat nog niet helemaal vast. Zie je, er zijn in de afgelopen nacht twee Simca’s van het type 1500 gestolen. Eén in Haarlem en één in Heemstede. Waarschijnlijk is één van deze wagens bij de overval gebruikt. We weten nog niet welke.’
‘Is er geen nummer opgenomen?’
‘Ja, NG 12–83.’
‘Dat is een heel oud nummer.’
Vledder grijnsde. ‘Inderdaad, een oud kenteken, afkomstig van een Chevrolet, die ruim drie jaar geleden netjes tot schroot werd verwerkt.’
De Cock schoof zijn onderlip naar voren. ‘Handige jongens.’ In zijn stem klonk bewondering.
Vledder raadpleegde zijn notities.
‘Dat kun je wel zeggen, handige jongens. De overval getuigt van vakmanschap. Het was ook uitstekend getimed. Om drie minuten over tien, precies op het moment dat de geldwagen van Van der Bent & Goossens bij de achteringang van het Centraal Station stilhield en de twee begeleiders met de kist met geld uit de laadruimte sprongen, gleed de Simca langszij.
Nog voor de bewakers één stap hadden kunnen doen, werd er een pistool onder hun neus gehouden en werd de geldkist afgepakt. Het gebeurde allemaal zo vlug dat eigenlijk niemand iets heeft gezien. Zelfs een agent, die niet ver van de plaats van de overval liep te surveilleren, heeft van de werkelijke overval niets gemerkt. Pas toen een van de begeleiders van het transport weer lucht in zijn longen kreeg en begon te gillen, kwam hij tot actie. Hij heeft nog op de vluchtende wagen geschoten.’ De Cock fronste zijn wenkbrauwen. ‘Geschoten?’
‘Ja, tweemaal.’
‘En?’
‘Niets, de blauwe Simca verdween met grote snelheid in de richting van het Havengebouw. Maar volgens de agent heeft hij de wagen wel geraakt. Zal ik de agent even roepen? Hij heet Van Beveren. Hij zit hiernaast in het verhoorkamertje zijn rapport te schrijven.’
De Cock knikte. ‘Haal hem maar.’
Agent Van Beveren was een atletisch gebouwde man van achter in de dertig, met levendige gebaren en een speelse mimiek. Hij trok zijn vriendelijk gezicht in een brede grijns toen hij tegenover De Cock plaatsnam.
‘Je zou zo zeggen, hoe is het mogelijk? Stelen ze waarachtig tweeënhalf miljoen gulden als het ware onder je neus vandaan. Het is om je dood te schamen.’ Hij schudde bedroefd zijn hoofd. ‘Hoe vertel ik dat vanavond aan mijn zoon?’
De Cock keek hem grijnzend aan. ‘Ik ben je zoon niet,’ zei hij. ‘Ik ben De Cock, met ceeooceekaa, en zeer tot mijn spijt belast met dit onderzoek. Ik heb gehoord dat je op de vluchtende wagen hebt geschoten. Wat dacht je, heb je iets of iemand geraakt?’ Van Beveren spreidde zijn beide armen uit. ‘Ik ben een goed schutter, De Cock. Beslist. Ik heb bij de laatste korpswedstrijden nog een prijs in de wacht gesleept. Maar u moet bedenken dat de wagen al een flink eind op weg was voordat ik van een van de begeleiders van het transport hoorde wat er aan de hand was. Hij wees de wagen na. Ik heb toen tweemaal geschoten. Ik heb beide keren op de linkerachterband gericht. Dat was vanaf de plaats waar ik stond het gunstigst. Ik miste. Beide kogels zwaaiden iets af. Ze sloegen in de opstaande rand van het kofferdeksel.’ Hij maakte een ontmoedigd gebaar. ‘Een derde poging had geen zin meer. De wagen was toen al te ver weg.’ De Cock knikte peinzend. ‘Zou het mogelijk zijn dat je een van de inzittenden hebt geraakt?’ Van Beveren haalde zijn schouders op. ‘Dat is moeilijk te zeggen. Ik dacht van niet.’ Hij aarzelde even. ‘Heel eerlijk gezegd, ik hoop ook van niet. Zeg nu zelf, De Cock, die jongens hebben keurig werk geleverd. Bij die overval heeft niemand ook maar een schrammetje opgelopen. Het ging allemaal heel snel en geruisloos. Ga maar na. Ik stond op nog geen twintig meter van de plaats waar de overval gebeurde. Ik heb zelfs de geldwagen zien stoppen en… Hij stokte en greep vertwijfeld met beide handen naar zijn hoofd. ‘Het is om van ellende onder de grond te kruipen. Een overval van tweeënhalf miljoen waar je met je snuit praktisch bovenop staat. En dat zonder ook maar iets te zien.’ Van Beveren kreunde met zijn ogen dicht.
De Cock keek naar hem op. ‘Hoe lang ben je in dienst?’ ‘Vijf jaar.’
‘Dan weet je dat dergelijke dingen kunnen gebeuren. Ik zou me er niet te veel van aantrekken.’ De Cock wuifde. ‘Ga terug naar je rapport. En als de commissaris straks op je scheldt laat je het maar rustig over je heen gaan.’
Agent van Beveren verliet hoofdschuddend de recherchekamer. Het was een zwarte dag in zijn loopbaan.
Toen hij vertrokken was, stond De Cock van zijn stoel op en begon door de kamer te stappen. Hij deed dat altijd wanneer hij iets te overdenken had. Bij de cadans van zijn slenterende tred lieten zijn gedachten zich gemakkelijker ordenen. Voor het bureau van Vledder bleef hij staan.
‘Als ik het goed heb,’ zei hij bedachtzaam, ‘dan verzorgt de N.V. Van der Bent & Goossens al sinds jaar en dag geldtransporten?’ Vledder knikte. ‘Al meer dan twintig jaar.’
‘En is dit de eerste overval?’
‘Ja, het is nog nooit eerder gebeurd. Misschien ook is daardoor de aandacht verslapt. Is men wat nonchalanter geworden.’ De Cock wreef nadenkend aan zijn kin.
‘Zijn de geldtransporten altijd zo groot? Ik bedoel, tweeënhalf miljoen?’
Vledder schudde zijn hoofd. ‘Nee, meestal niet. In de regel schommelt het zo tussen de vier- en vijfhonderdduizend gulden. Het bedrag was dit keer wel uitzonderlijk hoog. De overvallers hebben bepaald geluk gehad.’
De Cock grijnsde. ‘Soms,’ zei hij raadselachtig, ‘soms is het goed het geluk een handje te helpen.’
Vledder keek hem verwonderd aan. ‘Wat bedoel je?’ De Cock haalde zijn schouders op.
‘Net wat ik zeg. Het geluk moet je soms een handje helpen. Twintig jaar verzorgt de N.V. Van der Bent & Goossens geldtransporten. Twintig jaar lang volgt rustig het ene geldtransport na het andere. En er gebeurt niets. Vind je het niet merkwaardig dat er juist een overval wordt gepleegd op een moment waarop het geldbedrag zo uitzonderlijk hoog is?’