Выбрать главу

Na een paar seconden legde De Cock de hoorn op het toestel terug. Hij stond langzaam van zijn stoel op en wuifde naar de deur. ‘Doe je hemd in je broek en trek je stropdas recht. Je kunt gaan.’

Even nog aarzelde de caféhouder, toen stond hij op en stapte zonder iets te zeggen de recherchekamer uit.

De Cock liep hem een eindje na.

‘En doe morgen geen vergif in mijn cognac.’

Het antwoord ging verloren in het geluid van de dichtslaande deur.

‘Ik heb gehoord dat u Smalle Lowietje hebt gearresteerd.’ De Cock keek in het vriendelijke, open gezicht van een lange, wat slungelachtige jongeman.

‘Dat is juist.’

De jongeman glimlachte verlegen. ‘Ik kom u even zeggen dat Lowietje niets met de overval te maken heeft. Hij weet ook niets van de moord op Peter van Geffel.’

De Cock knikte met krullende lippen.

‘Dat,’ zei hij, ‘is een uiterst verhelderende mededeling.’ De jongeman hield zijn hoofd een beetje schuin en plukte aan het lelletje van zijn linkeroor.

‘Lowietje is onschuldig. Ik weet dat.’

‘Zo.’

‘Ja, mijn broer en ik hebben het gedaan. Wij pleegden de overval op het geldtransport.’

De Cock reageerde niet onmiddellijk. Zijn scherpe blik gleed langs de open slippers en slobberige broek omhoog naar het roodfluwelen jasje, waarvan de ellebogen met stukjes leer waren afgezet. Hij monsterde de volle mond en zachte kin en vroeg zich in gemoede af hoe deze vriendelijke, wat artistieke jongeman ooit een gewapende overval had kunnen plegen. ‘U en uw broer?’

In zijn stem klonk een zweem van achterdocht.

De jongeman knikte.

‘Mijn broer laat zich verontschuldigen. Hij wilde wel meekomen, maar kon niet. Hij ligt in bed. Hij is nog wat zwakjes. Een louche, maar ik dacht wel bekwame figuur, heeft twee kogels uit zijn rug gepeuterd.’ Hij gaf De Cock opnieuw een verlegen lachje. ‘Een van uw mensen vond het nodig op ons te schieten.’ De Cock maakte een verontschuldigend gebaar.

‘U vond het nodig gewapenderhand een geldtransport te beroven.’ Hij glimlachte.’Hoe is het nu met uw broer?’ In zijn stem klonk warme belangstelling.

De jongeman wreef een blonde lok uit zijn ogen.

‘Nu de kogels eruit zijn gaat hij hard vooruit. Mede dankzij de goede zorgen van Smalle Lowietje. Wij zijn hem heel veel dank verschuldigd. Lowietje is een prachtvent.’

De Cock knikte traag.

‘Ik weet het,’ zei hij gelaten. ‘Zijn arrestatie was een psychologische blunder. Ik heb hem dan ook onmiddellijk weer vrijgelaten.’ Even flikkerde er iets in de ogen van de jongeman.

‘Vrijgelaten?’

De Cock keek hem vragend aan. ‘Dat was toch uw wens?’ De jongeman knikte heftig.

‘Inderdaad, daar ben ik voor gekomen. Toen mijn broer en ik van zijn arrestatie hoorden, begrepen we dat het onze plicht was ons te melden.’

‘En de derde man?’

Voor het eerst tijdens het gesprek verscheen op het gezicht van de jongeman een ernstige uitdrukking. Het jongensachtige verdween. ‘Er was geen derde man.’

De Cock trok zijn wenkbrauwen op.

‘Dat is vreemd,’ zei hij verwonderd. ‘Er zijn duidelijk drie mannen gezien.’

De jongeman schudde het hoofd.

‘Er was geen derde man.’

De Cock zuchtte omstandig.

‘Wie,’ vroeg hij geduldig, ‘stapten achter het Centraal Station uit de blauwe Simca en bedreigden de bewakers met een pistool?’ ‘Mijn broer en ik.’ De Cock grijnsde.

‘Wie was dan de man achter het stuur?’

De jongeman boog het hoofd.

‘Wij… eh,’ zei hij aarzelend, ‘mijn broer en ik, hebben besloten de volle verantwoording te dragen.’

‘Waarvoor?’

‘Voor de overval en…’ hij stokte even en beet op zijn onderlip, ‘…en de moord.’

‘Welke moord?’

‘Op Peter van Geffel.’

De Cock vertrok zijn lippen tot een smalle lijn. ‘Wie stak de ponjaard in zijn rug?’

De jongeman ontweek de blik van de rechercheur. Zenuwgolfjes zwiepten langs zijn wangen.

‘Het… eh, het was mijn ponjaard.’

De Cock sloeg met zijn volle vuist op het bureau.

‘Dat vroeg ik niet,’ riep hij heftig. ‘Ik vroeg wie Peter met de ponjaard stak.’

De jongeman slikte.

‘Ik… ik stak ermee.’

De grijze rechercheur liet zich terugvallen in zijn stoel. Hij wreef met zijn hand langs zijn ogen. Het was een vermoeid gebaar. Hij keek naar de jongeman.

‘Weet je,’ zei hij hoofdschuddend. ‘Ik geloof er geen moer van… geen moer.’

De jongeman glimlachte.

‘U hebt weinig keus, geloof ik. Er zijn maar twee mogelijkheden. U kunt het geloven… of niet. Ik verzeker u dat u van mijn broer hetzelfde verhaal zult horen.’ Hij maakte een korte handbeweging. ‘Waarom zou u zich er verder het hoofd over breken? De zaak is rond. U weet nu wie Peter van Geffel vermoordde en wie de overval pleegden. U kunt de affaire als afgedaan beschouwen en uw rapport afsluiten. Wij, van onze kant, beloven u plechtig onze bekentenissen tot aan het bittere einde vol te houden.’ Hij sprak alsof hij een practical-joke uiteenzette. De Cock keek hem met een lichte verbijstering aan. Opnieuw beschouwde hij het gezicht; de volle lippen, het blonde haar, de groene ogen, en ineens knapte er iets. Het was alsof de sluier die zijn denken had verduisterd, wegviel. Alles was hem ineens klaar en duidelijk. Hij stond op en plooide zijn gezicht in zijn vriendelijkste glimlach.

‘Ik moet een verzuim goedmaken,’ zei hij opgewekt. ‘Een verzuim?’

De Cock knikte.

‘Het is onvergeeflijk. Ik heb mij nog niet aan u voorgesteld.’ De grijze rechercheur stak uitnodigend zijn rechterhand naar voren. ‘Mijn naam is De Cock… met ceeooceekaa.’

De jongeman kwam langzaam uit zijn stoel omhoog. ‘Ik… eh, ik ben Thijs Klarenbeek.’

Het vergevorderde uur in aanmerking genomen, zag mevrouw Van Doornenbosch er opmerkelijk verzorgd uit. Het leek alsof ze het bezoek van de rechercheurs had verwacht en zich daarop had ingesteld. Het blonde haar was gevangen in een geraffineerd kapsel en haar make-up was onberispelijk. De lichtpaarse duster die zij droeg, verhulde haar fraaie vormen niet, maar getuigde in alle openheid van haar uitzonderlijke schoonheid. Met opgetrokken knieën zat ze uiterlijk volkomen ontspannen in een kolossale fauteuil van marmerwit dralon en gebaarde met een blanke hand naar De Cock.

‘Komt u mij vertellen wie mijn man heeft vermoord?’ De Cock keek haar aan. Hij had in haar stem een lichte trilling gehoord, een nerveuze ondertoon die getuigde van onzekerheid, van angst. Het was volkomen in tegenstelling tot haar enigszins hautaine houding.

‘Verwachtte u dat?’

Ze glimlachte.

‘Rechercheurs zijn er toch voor om moorden en dat soort nare zaken op te lossen?’

De Cock knikte.

‘Inderdaad,’ zei hij traag, ‘daar zijn rechercheurs voor.’ Hij wreef peinzend met zijn hand over zijn gezicht. ‘Ze zijn feitelijk een onhebbelijk soort mensen. Ze wroeten altijd naar het hoe en waarom van daden van anderen.’ Hij grinnikte verlegen voor zich uit. ‘En ondanks dat gewroet blijven vele zaken volkomen duister, zijn de ware motieven niet te achterhalen.’ Hij gebaarde in haar richting. ‘Begrijpt u mij goed… ik weet waarom uw man werd vermoord… maar ik begrijp uw man niet.’

Haar mondhoeken trilden.

‘U weet waarom mijn man werd vermoord?’

‘Ja.’

Ze trok haar wenkbrauwen op, er was een waakzame blik in haar groene ogen. ‘Wat begrijpt u dan niet?’

De Cock keek haar strak aan.

‘Waarom hij naar een andere vrouw verlangde.’

De vraag trof haar als een bliksemschicht. Ze was ineens haar pose kwijt. Het lieftallige beeld versmolt. Ze sprong als een furie uit haar fauteuil, haar gezicht verwrongen van haat. ‘Omdat… omdat…’ Ze stokte. In enkele fracties van een seconde had ze zichzelf weer in bedwang. Ze dreef de haat uit haar gezicht en glimlachte vreugdeloos.