‘Sommige mannen zijn onmatig in hun verlangen.’ Het klonk als een verontschuldiging. ‘Ze hebben eenvoudig te veel liefde voor één vrouw.’
‘Dat op zich,’ zei De Cock bedachtzaam, ‘was nog geen reden om hem te vermoorden, mevrouw Van Doornenbosch. U wist al zo lang dat uw man u bedroog.’
Het was een tweede aanval op haar zelfbeheersing. Ze doorstond hem. Ze sloot haar ogen en boog vermoeid het hoofd. ‘Ik… eh, ik was aan de gedachte gewend geraakt,’ zei ze zacht. ‘Ik had geleerd ermee te leven.’
De Cock knikte.
‘Tot hij u verried.’
Ze keek naar hem op. Haar mondhoeken trilden.
‘Ik begrijp niet wat u bedoelt.’
Het was een stuntelige poging tot verweer.
De Cock klemde zijn lippen op elkaar.
‘Waar is het geld?’
In haar ogen verscheen een kwaadaardige flikkering. ‘Welk geld?’
De Cock grijnsde.
‘Van de overval,’ zei hij gelaten, ‘om precies te zijn één miljoen achthonderdvijfenzeventigduizend gulden.’
Ze keek de rechercheur vijandig aan.
‘Ik heb het niet.’
De Cock gebaarde om zich heen.
‘Ik heb gegronde reden om aan te nemen dat het hier in huis is. U kunt het ons beter uit vrije wil geven.’ Hij sprak vriendelijk en overtuigend. ‘Het bespaart ons veel tijd en moeite. En vinden doen we het toch.’
Een paar seconden leek ze besluiteloos. Toen glipte ze uit haar fauteuil en liep naar het dressoir.
‘U zult het niet vinden.’
De dreiging in haar stem had de oude rechercheur moeten waarschuwen, maar hij was te zeker van zijn zaak.
Hij tikte Vledder op zijn schouder.
‘Ga maar zoeken, Dick,’ zei hij. ‘Begin bij de garage. Als ik het goed heb gezien is er een ingang via de keuken.’
Vledder deed een paar passen naar de deur.
‘U gaat niet naar de garage.’
Het klonk als een bevel.
Verbijsterd keken de rechercheurs naar de vrouw. Ze stond met haar rug tegen het dressoir, een pistool in haar rechterhand. Op het gezicht van Vledder maakte de verbijstering snel plaats voor een glimlach, die spottend om zijn lippen zweefde. Haar tartend deed hij een stap dichter naar de deur.
Toen kraakte een schot.
22
Met een grauwe zak met fruit onwennig onder zijn arm, slenterde De Cock door de lange gang van het ziekenhuis. Een blozende verpleegster wees hem de deur van het zaaltje. Vledder lag er wat witjes bij. Zijn gezicht toonde nog de sporen van pijn en emotie. Maar er verscheen een glimlach op zijn lippen toen hij De Cock wat stuntelig zag binnenkomen. De grijze rechercheur legde omslachtig zijn hoedje aan het voeteinde en trok een stoel vanonder het bed.
‘Ik… eh, ik heb wat sinaasappelen voor je meegenomen,’ zei hij met een hulpeloos gebaar. ‘Zes voor een rijksdaalder. Ik hoop dat ze goed zijn.’
‘Bedankt.’
De Cock legde de grauwe zak naast Vledder neer.
‘Hoe is het nu?’ vroeg hij zorgelijk.
Vledder wees met zijn hand tastend naar zijn schouder. ‘Ze hebben de kogel eruitgehaald. Kijk maar. Ik heb hem in een lucifersdoosje op het nachtkastje.’
De Cock nam de kogel uit het doosje en liet hem over de palm van zijn hand rollen.
‘Hij is van hetzelfde kaliber als de kogels die een eind maakten aan het leven van de secretaris?’
Vledder knikte met een ernstig gezicht.
‘Hij is dus door zijn vrouw vermoord.’
‘Ja, Dick, mevrouw Van Doornenbosch doodde haar man. Ik heb haar gistermiddag verhoord. Ze heeft een volledige bekentenis afgelegd.’
Vledder schudde verbijsterd zijn hoofd. ‘Verschrikkelijk,’ zuchtte hij. ‘Ondanks het feit dat ze dat pistool op mij afschoot… ik vind het toch verschrikkelijk.’
De Cock keek hem verwonderd aan.
‘Waarom?’
Vledder staarde naar het plafond.
‘Ik vond haar zo’n lieve, zachte vrouw. Zie je, daarom verwachtte ik ook niet dat zij op mij zou vuren. Ik dacht niet dat zij daartoe in staat was. Ondanks jouw duidelijke toespelingen bij haar thuis dat zij verantwoordelijk zou zijn voor de dood van haar man, weigerde mijn verstand dat aan te nemen.’ De Cock plukte peinzend aan zijn onderlip.
‘Lief… zacht… dat was ze ook wel, vroeger, vóórdat Van Doornenbosch de duivel in haar wakker riep en haar tot moord dreef.’
Vledder fronste zijn wenkbrauwen.
‘Van Doornenbosch dreef haar tot moord?’
De Cock knikte.
‘De moord op hemzelf.’ Hij verschoof iets op zijn stoel. ‘Het is misschien beter dat ik je de hele toedracht vertel. Je hebt er tenslotte recht op.’
Vledder glimlachte. ‘Steek van wal.’
De Cock wreef met zijn vlakke hand over zijn gezicht. ‘Sommige mensen,’ begon hij aarzelend, ‘worden gedreven door een droom. De droom van Charles van Doornenbosch was een onbekommerd bestaan in zonnig Zuid-Amerika aan de zijde van de vrouw op wie hij verliefd was.’
‘Mevrouw Van der Bent.’
‘Ja, hij onderhield al geruime tijd een min of meer intieme relatie met haar. Zijn eigen vrouw wist dat. De secretaris nam niet eens de moeite het voor haar verborgen te houden. Hij zei openlijk dat de vrouw van de directeur hem ongemeen boeide. Mevrouw Van Doornenbosch verdroeg dat, omdat ze zielsveel van haar man hield. Ze hoopte vurig dat zijn verliefdheid slechts van tijdelijke aard zou zijn.’
‘Dat was het niet.’
De Cock schudde langzaam zijn hoofd.
‘De secretaris was bezeten. Zijn droom dreef hem voort. En ongeveer een maand of drie geleden rijpte in zijn brein een ingenieus plan. Mevrouw Van Doornenbosch, die van haar eigen naam Klarenbeek heette, had twee broers, Thijs en Wout, beiden wat bohemienachtige lieden, die vrolijk en nonchalant door het leven stapten. Ze hadden beiden een beetje kunstzinnige inslag, die zij zo goed mogelijk te gelde maakten. In een oude kelder aan de Voorburgwal, die zij als woning en atelier hadden ingericht, ontwierpen zij voornamelijk bizarre stands voor tentoonstellingen. Hun productie lag niet hoog en was nauwelijks voldoende voor een primitief bestaan. Het kon de jongens niet veel schelen. Zij dronken blijmoedig hun biertje en Smalle Lowietje, die een zwak voor de jongens had, tapte desnoods ook zonder geld. En wanneer de nood het hoogst was, stapten zij naar hun burgerlijke zuster in Haarlem, die het met haar gedegen secretaris zo goed had getroffen, en vroegen om een bijdrage in hun levensonderhoud.’
De Cock pauzeerde even.
‘Tijdens zo’n bezoek van de jongens ontvouwde de secretaris in de familiekringen zijn plannen.’
‘De overval.’
‘Juist. Het was allemaal heel simpel. De secretaris, die voor de N.V. regelmatig in Amerika kwam, had daar reeds twee pistolen gekocht. Het was niet de bedoeling de wapens te gebruiken. De mannen die het geldtransport bewaakten, zouden reeds bij het zien van de pistolen weerloos zijn. Er was geen enkel risico bij. Ze moesten gewoon wachten op een gunstig transport en de secretaris wist uit hoofde van zijn functie wel wanneer het de moeite loonde. De jongens waren vrijwel onmiddellijk enthousiast. Niemand leed in feite schade. De N.V. was verzekerd en de verzekeringsmaatschappijen… wel, die bouwden toch maar kantoren als paleizen.
Mevrouw Van Doornenbosch voelde niets voor het plan. Het was misdadig en ze was het er niet mee eens dat haar beide jongere broers daarin werden betrokken.
Toen speelde de secretaris zijn hoogste troef uit.
Tijdens een bedsermoen bekende hij dat hij al enige tijd probeerde zijn relaties met mevrouw Van der Bent te verbreken. Hij was tot de conclusie gekomen dat zij uiteindelijk een vergelijking met zijn eigen vrouw toch niet kon doorstaan. Maar de vrouw van de directeur, zo zei hij, wilde van een breuk niets weten. Zij stond erop dat hij haar bleef bezoeken en dreigde zelfs zijn positie als secretaris bij de N.V. te ondermijnen als hij wegbleef. De overval zou hem financieel onafhankelijk maken. Het opende de mogelijkheid om samen met de jongens in Zuid-Amerika, ver van de verderfelijke invloed van de vrouw van de directeur, een nieuw bestaan op te bouwen.’