‘En dat alles voor een paar rottige centen.’
De Cock reageerde niet onmiddellijk.
‘Een… eh, een paar rottige centen?’
Lowietje knarste met zijn tanden.
‘Ja, een paar rottige centen. Ze wilden hem natuurlijk niet laten meedelen.’
‘Meedelen?’
‘Ja, ze hebben hem willen miskleumen.[1] Dat is duidelijk. Zie je Pietje wist van de overval af.’
De Cock had moeite om zijn verbazing te onderdrukken. ‘Wist… wist…’ hij stotterde bijna, ‘wist Pietje van de overval op het geldtransport?’
Lowietje knikte heftig.
‘Hij heeft het mij zelf verteld.’
‘Van wie wist hij dat dan?’
Lowietje gebaarde driftig. ‘Van de jongens.’
‘Welke jongens?’
‘Nou, de jongens die het karwei zouden opknappen.’ ‘En wie zijn dat?’
‘Als ik dat wist, De Cock… als ik dat wist… ik zou het je zeggen… verdomd, ik zou het je zeggen. Al was het alleen maar terwille van Pietjes zaliger nagedachtenis.’ Hij keek de rechercheur aan, zijn hoofd een beetje schuin. ‘Dat geloof je toch?’ De Cock knikte traag. ‘Dat geloof ik, Lowietje,’ zei hij ernstig. Een tijdje zaten ze zwijgend bij elkaar. Ieder gevangen in zijn eigen gedachten. Boven hun hoofden zoemde een defecte tlbuis en buiten in de Warmoesstraat lalde een dronken sloeber een droevig lied.
Lowietje stond langzaam op.
‘Ik kan niet langer blijven,’ zei hij somber. ‘Ik moet terug naar mijn zaak.’ De Cock knikte peinzend.
‘Voor je weggaat nog een vraag: Zou Pietje zelf aan de overval meedoen?’
Lowietje schudde het hoofd.
‘Nee… dat weet u toch zelf wel. Een overval met pistolen en zo… dat was toch niks voor Sluwe Pietje. Pietje was het mannetje van het verhaaltje… van de smoes, om zo te zeggen. Hij hield niet van geweld. Hij klétste de mensen de centen uit zijn zak.’
De Cock wreef vermoeid met zijn vlakke hand over zijn gezicht. ‘Heeft Pietje je ook verteld hoe groot de klapper zou zijn?’ Op het vriendelijke muizengezicht van Smalle Lowietje kwam een peinzende uitdrukking.
‘Ja, wacht eens, daar heeft-ie ’t over gehad. Hij dacht zo in de buurt van een ton of vijf. Geen tweeënhalf miljoen, zoals ik vanavond in de krant heb gelezen.’ Hij keek De Cock plotseling onderzoekend aan. ‘Zeg, die tweeënhalf miljoen is toch geen gebbetje van jullie?’
‘Hoezo?’
‘Nou, om de jongens gek te maken.’
De Cock schudde het hoofd.
‘Er schijnt echt wel tweeënhalf miljoen weg te zijn.’ Lowietje floot tussen zijn tanden.
‘Een mooie opsteek.’
De Cock lachte.
‘Sluwe Pietje dacht dus dat de buit niet groter zou zijn dan vijfhonderdduizend gulden?’
‘Ja.’
‘En van dat geld wilde Pietje een graantje meepikken?’ ‘Dat neem ik aan, ja.’
‘Waarom?’
Lowietje haalde zijn schouders op. ‘Omdat hij ervan wist.’ ‘A nders n iet? ’
‘Nee.’
De Cock grijnsde. ‘Zwijggeld.’
‘Je bedoelt dat hij anders de zaak zou verraden?’
‘Precies.’
Lowietje schudde het hoofd.
‘Dat had Pietje nooit gedaan.’
‘Hij had er toch mee kunnen dreigen?’
Lowietje maakte een wrevelig gebaar. ‘Pietje was niet van dat soort. Hij was geen verrader. Ik zei u toch aclass="underline" Pietje was goudeerlijk. Hij zal er gewoon een zakcentje van gehad willen hebben. Dat is alles.’
De Cock zuchtte. ‘Hoe kwam Pietje er eigenlijk toe het aan jou te vertellen?’
Lowietje trok zijn linkerschouder wat omhoog. ‘Ach, u weet hoe dat gaat, een borreltje, de pest in, nog een borreltje… en dan komen de verhalen.’
De Cock knikte begrijpend. Hij stond op en legde vertrouwelijk een hand op de smalle schouder van Lowietje. ‘Bedankt voor je komst,’ zei hij simpel.
Lowietje liep naar de deur. De schouder gebogen. Halverwege de recherchekamer draaide hij zich om en kwam terug. Voor de grijze rechercheur bleef hij staan. ‘Ikke… ik ben het niet altijd met je eens, De Cock.’ Zijn stem trilde een beetje. ‘Meestal niet, kan ik wel zeggen. Maar nou hoop ik toch dat u die schoften te pakken krijgt.’ De Cock grijnsde hem vriendelijk toe. ‘Ik zal mijn best doen, Lowie.’
Nadat de caféhouder was vertrokken, ging De Cock weer in zijn stoel zitten, zijn hoofd tussen zijn handen, de ellebogen gesteund op zijn bureau.
In gedachten ging hij het gesprek met Smalle Lowietje nog eens na. De Cock kon dat. Elk woord, elke intonatie, elke mimiek kwam in zijn herinnering terug. Hij had geen moment gedacht dat de moord op Pietje van Geffel verband hield met de overval op het geldtransport. Het was voor hem een openbaring. Het was alleen de vraag hoe het verband lag? Welke rol had Pietje gespeeld? Sluwe Pietje was voortdurend in een reeks louche zaakjes betrokken. Het was zijn stiel. Goudeerlijk, de kwalificatie van Smalle Lowietje was niet ernstig te nemen. Dat was niet meer dan een eerbewijs aan een gestorven penosegabber. Zo stralend eerlijk was Pietje in zijn leven niet geweest. Zijn verhaaltjes zweefden vaak op de rand van chantage. Het was beslist niet ondenkbaar dat iemand de dood van Pietje als enige oplossing van zijn zorgen had gezien. Chanteurs stierven vaak een snelle dood. Hoe het ook zij, het feit dat Pietje van Geffel de plannen van de overval kende, was voor De Cock een gerede aanleiding om, ondanks het verbod van de commissaris, de moord in Noordwijk in zijn onderzoek te betrekken. En dat op zich… Midden in zijn overpeinzingen rinkelde de telefoon. Hij pakte de hoorn op. Aan de andere kant van de lijn was een opgewonden Vledder.
‘Zeg, zal ik je eens wat vertellen…’
‘Ik neem aan dat je daarvoor belt.’
‘Die Simca 1500 uit Haarlem is van ene Van den Bergen.’ ‘Zo…’
‘En weet je wie die meneer Van den Bergen is?’
‘Nog niet.’
‘Topfunctionaris van de N.V. Van der Bent & Goossens.’ ‘Wat?’
‘Ja, hij is een van de mensen die wisten dat het geldtransport deze keer tweeënhalf miljoen gulden bedroeg.’
5
De Cock verwelkomde Vledder hartelijk. ‘Ik ben blij dat je zo gauw uit Haarlem bent teruggekomen,’ riep hij opgewekt. ‘Ik wilde namelijk nog even op bezoek bij moeder Van Geffel.’ Vledder knoopte zijn jas los. ‘Moeder Van Geffel?’ ‘Ja.’
‘Vanavond nog?’
‘Ja.’
‘Een condoleancebezoek?’
De Cock knikte traag.
‘Zo zou je het kunnen noemen.’
Vledder keek enigszins argwanend naar hem op. Zijn scherpe blik gleed langs zijn gelaatstrekken. Hij trachtte iets te lezen van diens ware bedoelingen. Maar het vriendelijke gezicht van De Cock gaf geen enkele uitsluitsel.
‘Ik wil je er toch wel aan herinneren,’ zei hij met een grijns, ‘dat de commissaris je heeft verboden je met de zaak Van Geffel te bemoeien.’
De Cock schoof zijn dikke onderlip naar voren en schudde zijn hoofd. ‘Ik…eh, ik denk niet,’ zei hij traag, ‘dat ik mij aan het bevel van de commissaris zal houden.’
Vledder keek hem verbaasd aan.
‘Waarom niet?’
‘Omdat Pietje van Geffel alles wist van de overval op het geldtransport.’
‘Wat?’
‘Ja, hij heeft het in een vertrouwelijke bui aan Smalle Lowietje verteld.’
Vledder stond een moment sprakeloos. In een reeks snelle, flitsende gedachteassociaties trachtte hij het nieuws te verwerken. ‘Zou Pietje dáárom zijn vermoord?’
‘Waarom?’
‘Omdat hij van de overval wist?’
‘Ik denk niet,’ zei De Cock traag en bedachtzaam, ‘dat het dat is geweest. Het blote feit dat Pietje wist dat de overval zou worden gepleegd, was op zich geen reden om hem te vermoorden. Er zullen in familie- en kennissenkring van de jongens die de overval pleegden, beslist wel meer mensen zijn geweest die van de plannen op de hoogte waren. In de regel houden de jongens hun mond niet.’
1
Iemand die zijn min of meer gerechtigd aandeel in de buit niet krijgt, wordt