‘Misschien heeft Pietje wel gedreigd de hele zaak te verraden.’ De Cock keek hem aan, zijn hoofd een beetje schuin, zijn zware wenkbrauwen gefronst.
‘Nog vóór de overval was gepleegd?’
‘Ja.’
De Cock schudde zijn hoofd.
‘Nee Dick, zo dom zou Pietje van Geffel nooit zijn geweest. Hij werd in de penozekringen niet voor niets Sluwe Pietje genoemd. Hij genoot onder vaklieden een grote reputatie.’ Hij stak een vinger omhoog. ‘Ik ben er zeker van dat als Pietje van Geffel werkelijk het plan heeft gehad om iets aan zijn “wetenschap” te verdienen, hij beslist gewacht zou hebben tot na de overval. Hij had dan heel rustig zijn eisen kunnen stellen en, wat voor een chanteur bijzonder belangrijk is, daarbij nog de prettige zekerheid hebben gehad dat er ook betaald kon worden. De jongens zaten dan immers dik in de kluiten. Nee, van Sluwe Pietje was pas na de overval actie te verwachten.’ Hij pauzeerde even en trommelde met zijn vingers op zijn bureau. ‘Toch,’ ging hij kriegelig verder, ‘toch werd Pietje van Geffel op de avond vóór de overval vermoord. Zie je, en dat is vreemd.’ Vledder haaldde zijn schouders op.
‘Misschien hebben de jongens die de overval pleegden, een eventuele chantageactie van Sluwe Pietje wel tijdig voorzien en hem daarom bijtijds uit de weg geruimd.’
De Cock beet op zijn onderlip. ‘Het kan,’ zei hij peinzend, ‘natuurlijk, het kan. Toch lijkt het me wat ver gezocht: iemand om zeep helpen voor iets wat hij nog niet gedaan heeft. Dat is te voorbarig. Er moet, dacht ik, een ander, redelijker motief zijn.’ ‘Wat dan?’
De Cock slenterde naar de kapstok. ‘Als je vannacht de slaap niet kunt vatten, denk daar dan maar eens een halfuurtje over na.’ Hij trok zijn jas aan en drukte zijn oude hoedje op zijn hoofd. ‘Kom, we gaan naar moeder Van Geffel.’
Vledder volgde gedwee.
De oude vrouw Van Geffel woonde al sinds haar huwelijk in een klein proper huisje aan de stille zijde van de Leliegracht. Het rook er altijd naar koffie en boenwas. Een tamelijk gezette buurvrouw deed open. Ze trok vragend haar wenkbrauwen op toen ze de rechercheurs op de stoep zag. De Cock lichtte zijn hoed. ‘Wij… eh,’ sprak hij aarzelend, ‘wij willen mevrouw Van Geffel condoleren met het verlies van haar zoon.’
De buurvrouw drukte haar lichaam tegen de gangmuur. ‘Komt u maar. Ze is binnen.’
Er waren vrij veel mensen in het kleine kamertje. Familieleden en belangstellenden met droevige gezichten. Moeder Van Geffel zat in haar stoel bij het raam. Toen De Cock binnenstapte keek ze met betraande ogen naar hem op. Even leek het alsof ze opnieuw zou gaan huilen. Maar ze hield zich goed. Krampachtig greep ze beide handen van de rechercheur.
‘Ik heb m’n Pietje toch altijd gewaarschuwd, meneer De Cock,’ zei ze snikkend, ‘dat weet u. Ik heb altijd gezegd dat hij nog eens verkeerd aan zijn eind zou komen. Maar hij heeft nooit naar mij willen luisteren. Hij wist het zelf altijd beter.’ Ze schudde haar hoofd.
‘En wat heeft ome Guus van Schaick niet allemaal voor hem gedaan. Sinds de dood van mijn man heeft hij zich steeds met de jongen bemoeid. Het gaf allemaal niets. Hij dacht dat het hele leven een spelletje was en dat alle mensen er alleen maar waren om Pietje van Geffel te plezieren.’
Er klonk bitterheid in haar stem.
‘We hebben altijd,’ zei ze op veranderde toon, ‘te veel om zijn streken gelachen. Dat is het. Als kind al. Hij was altijd het middelpunt. We hebben er nooit de ernst van willen zien. Het was eerst Leuke Pietje, toen werd het Handige Pietje en uiteindelijk was het Sluwe Pietje. Ziet u, zo is het gegaan. Het werd steeds erger. Het is mijn schuld. Ik had van het begin af veel strenger tegen hem moeten zijn.’
De Cock legde zachtjes zijn grote hand op het grijze hoofd van de oude vrouw.
‘Ik zou me maar geen verwijten maken mevrouw Van Geffel. Daar is geen enkele reden voor. Het is niet uw schuld. Ik weet dat.’ Hij zuchtte. ‘Hoe had u zijn dood kunnen voorkomen? Hoe? U kon hem toch moeilijk nog bij zijn handje vasthouden? Nee, Pietje was oud en wijs genoeg om op zich zelf te kunnen passen.’ De oude vrouw begon zachtjes te snikken.
‘En het ging de laatste tijd juist zo goed met hem. Ik was zo blij. Je wilt toch het beste voor je kind, nietwaar? Hij had een meisje leren kennen, een lief, goed kind, voor wie hij alles overhad. Ik had dat nog nooit meegemaakt. Hij gaf nooit veel om meiden. Maar dat was nu anders. Hij had zich zelfs bij het arbeidsbureau laten inschrijven voor een baan.’
De Cock trok zijn wenkbrauwen op. ‘Een baan?’
‘Ja, hij had serieuze plannen.’
‘Trouwplannen?’
‘Ja.’
‘Hoe heet dat meisje?’
‘Florentine… Florentine La Croix.’
‘Een mooie naam,’ zei De Cock bewonderend.
Er gleed iets van een glimlach over het rimpelig gezicht van de oude vrouw. ‘Hij noemde haar geen Florentine. Dat vond hij te deftig. Hij noemde haar Flossie… gewoon Flossie.’ Ze gebaarde. ‘Zo was m’n Pietje nu eenmaal. Hij had zo voor alles en iedereen zijn eigen naampjes.’ Ze keek naar De Cock op. ‘Hij noemde u bijvoorbeeld de Haan of Haantjes. Ik mag wel oppassen, zei hij dan, dat ik die ouwe Haan weer niet achter mij aan krijg.’ ‘En… eh, en heeft hij dat de laatste tijd nog wel eens gezegd?’ Ze keek hem niet-begrijpend aan. ‘Dat… eh, dat hij u achter zich aan zou krijgen?’
Ze schudde haar hoofd. ‘Zoals ik al zei: het ging juist zo goed met hem.’
De Cock knikte. ‘Weet u ook met welke jongens hij de laatste tijd veel omging?’
‘Nee, dat weet ik niet. Trouwens, dat hield hij toch altijd voor mij verborgen. Hij wist hoe ik over al dat gajes dacht.’ De Cock zweeg. Zijn blik dwaalde door het kamertje, gleed over de kring van aanwezigen. Er waren er enkelen die hij kende. Daar was Ouwe Willem, die hij eens, langgeleden, had gearresteerd voor het kopen van een partijtje gestolen goed. En dan was er ome Dries… ome Dries van Geffel, die ondanks zijn zestig jaren het nog altijd plezierig vond om op straat een flink robbertje te vechten. Het waren allemaal wat oudere lieden, van wie feitelijk geen kwaad meer was te duchten. Echte penozeklanten waren er niet. De Cock drukte de oude vrouw tot afscheid de hand. ‘Wanneer wordt Pietje begraven?’
Moeder Van Geffel slikte. ‘Donderdag… aanstaande donderdag op Zorgvlied.’
De Cock streek met de rug van zijn hand langs zijn droog geworden lippen. ‘Ik zal zien,’ zei hij met hese stem, ‘dat ik ome Guus van Schaick met mij mee krijg. Jullie weten hoe hij op Pietje was gesteld.’
Moeder Van Geffel greep naar haar zakdoek.
In het kamertje klonk instemmend gemompel.
De Cock loodste de politie-Volkswagen langs de Amsterdamse grachten. Hij had geen haast. Zijn hoofd zat barstens vol gedachten. Zo nu en dan keek hij naar de jonge Vledder, die diep onderuitgezakt naast hem zat.
‘Wat is er, Dick?’ vroeg hij na een poosje. ‘Gaat het niet naar je zin?’
Vledder drukte zich wat omhoog.
‘Ik kom er niet uit,’ zei hij wrevelig. ‘Als moeder Van Geffel gelijk heeft en Sluwe Pietje was inderdaad bezig zijn leven te beteren, dan wordt zijn dood een nog groter raadsel dan het al is. Want waar blijft het motief?’
De Cock stak een sigaret tussen zijn lippen.
‘Je weet het nooit,’ zei hij somber. ‘Misschien ligt het motief voor de moord wel juist in zijn “bekering”.’ Hij zuchtte diep. ‘Je moet overigens wel bedenken dat een moeder altijd wel bereid is haar zoon in een gunstig licht te zien. Ik zou aan haar beweringen niet al te veel aandacht besteden. Het is al meer vertoond. Vraag het maar aan de oude Van Schaick. Het aantal bekeringen van Pietje is legio.’
Een tijdlang reden ze zwijgend voort. Tussen hen in zweefde de geest van Sluwe Pietje. De Cock was de eerste die het zwijgen verbrak.
‘Ik heb van jou, buiten dat korte telefoontje, niets over je bezoek aan Haarlem gehoord.’