“De Stichting Gouden Harten rammelt volgens mij aan alle kanten.”
De Cock sloeg met de vlakke hand op zijn bureau.
“Dat mag je wel zeggen.”
“Ik hoop waarachtig niet,” sprak De Cock ernstig, “dat het gedrag van deze stichting systematisch is voor alle organisaties die voor goede doelen werken.”
Vledder grijnsde breed.
“Stichting Gouden Handen,” sprak hij op plechtige toon, “is, zoals vaak in dergelijke branches, de gebruikelijke rotte appel in een volle mand met overigens puntgaaf en ongeschonden fruit.”
De Cock strekte met een ernstig gezicht zijn geopende rechterhand naar Vledder uit.
“Amen.”
Enkele seconden na dit ‘het zei zo’ van De Cock stond Vledder op uit zijn bureaustoel en liep slungelig naar de kapstok. De Cock keek hem verwonderd na.
“Waar ga jij heen?” vroeg hij.
Vledder deed een paar sierlijke passen achterwaarts en draaide zijn bovenlichaam naar De Cock.
“Naar de Haarlemmerweg 1210.”
De Cock keek hem niet-begrijpend aan.
“Wat is daar?”
Vledder draaide zich nu helemaal om en glimlachte.
“Voordat iemand hem een dodende stiletto in zijn rug duwde, woonde daar ene Jean-Baptiste de Boyer. Ik wil zijn computer openen om te zien of daarin iets over die fraudezaak van Edward van Ravensburg is opgenomen.”
De Cock keek hem schuins aan.
“Hoe kom je daar binnen?” vroeg hij zoet grijnzend. Vledder begreep hem verkeerd. Hij wees naar de computer op zijn bureau.
“Dat jij niets van dat apparaat weet is gewoon stom. Jij had je daarin allang moeten bekwamen. Iedereen surft tegenwoordig op internet. Kinderlijk eenvoudig. Voor mijn neefje van dertien is het zijn enige amusement.”
De jonge rechercheur keek De Cock olijk aan.
“Ik kan ook aardig met zo’n computer overweg. En niet alleen dat gehannes hier op het bureau, met stomme rapporten en processen-verbaal.”
De Cock schudde zijn hoofd.
“Dat bedoel ik niet,” reageerde hij wrevelig.
“Computers interesseren mij niet. Dat is het gevolg van mijn handicap. Mijn vingers zijn te dik voor een toetsenbord. Alleen al met mijn twee middelvingers druk ik met één enkele tik zes toetsen tegelijk in. En dat kunnen die stomme computers niet verdragen. Dan braken ze volslagen onzin uit.”
Vledder lachte.
“Met die twee klauwen als ruwe kolenschoppen hadden ze jou vroeger bij de politie nooit moeten aannemen.”
“Waarom niet?”
“Ik wed dat je ook nooit met die ouderwetse schrijfmachines overweg hebt gekund.”
De Cock trok een gek gezicht.
“Die rammelkasten waren aan mij niet besteed,” gaf hij volmondig toe.
“Gelukkig heb ik er altijd voor kunnen zorgen dat ik leerlingen had met slanke rappe vingers, die razendsnel over de toetsen vlogen.”
“En die liet je het schrijfwerk doen?”
De Cock grinnikte.
“Vledder, hoe raad je het?”
“Jij misbruikt de gave van anderen.”
“Dat is de kunst.”
“De Cock, hou op, we dwalen steeds verder van ons onderwerp af met je stomme typemachines en jouw onmogelijke handen met vingers als winterwortelen. We hadden het over de computer in de woning van Jean-Baptiste de Boyer.”
“Precies,” knikte De Cock.
“Als jij de woning van Jean-Baptiste de Boyer wilt binnendringen om die computer te bekijken, zal je toch gebruik moeten maken van dat door jou zo gehate apparaatje van Handige Henkie.”
Vledder schudde zijn hoofd.
“Ik heb dat verdomde apparaatje van jou niet nodig.”
De Cock keek hem verwonderd aan.
“Nee? Heb je dan een gerechtelijk bevel tot huiszoeking?”
“Nee.”
“Wat dan?”
Dick Vledder stak zijn rechterhand in een zak van zijn jack en bracht tussen duim en wijsvinger een sleutel omhoog.
“Kijk eens, de originele sleutel van de woning van Jean-Baptiste de Boyer. Heel legaal gevraagd aan en gekregen van zuster Gabriëlle van de Kraaienhoek.”
“Wanneer?”
“Toen ik haar zei dat ik wel eens een kijkje wilde nemen in de woning van haar broer om te zien of daar mogelijk aanwijzingen waren die verband hielden niet zijn geheimzinnige verdwijning.”
De Cock keek hem bewonderend aan.
“Handig.”
Vledder glimlachte.
“Dat ben ik…soms.”
Haarlemmerweg 1210 bleek een oud huis met drie verdiepingen. De buitendeur stond open en gaf toegang tot een klein portaal.
De Cock keek langs de smalle trap omhoog.
“Waar?” vroeg hij benepen.
Vledder wees uitnodigend voor zich uit richting trap.
“Boven, derde etage,” sprak hij vrolijk.
“Goed voor je conditie. Een paar pondjes vet kun je wel missen.”
Zuchtend en steunend trok De Cock zijn negentig kilo aan de vettige trapleuningen omhoog. Op het portaal van de tweede verdieping bleef hij zwaar hijgend staan. Hij gebaarde in de richting van Vledder.
“Ga jij maar. Jij hebt de sleutel van de woning.”
“En jij?”
De Cock klopte op zijn borst.
“Ik neem vijf minuten om mijn geschonden ademhaling weer op peil te brengen.”
Toen de oude rechercheur met een nauwelijks herstelde longcadans de woning op de derde verdieping had bereikt, vond hij Vledder in de gezellig ingerichte woonkamer al achter het verlichte scherm van een computer.
De Cock blikte om zich heen. Wat hem opviel was een uitbundige hoekbank met een reeks opzichtige roze kussens met een rechthoekige glanzende glazen tafel ervoor. Door het raam achter die bank had hij een prachtig uitzicht over het oude Westerpark. Aan de wanden hingen een paar opmerkelijke fotostudies van spiernaakte jongemannen. Een deur aan de achterzijde van het woonvertrek leidde naar een ruime slaapkamer met een onopgemaakt tweepersoonsbed. Er hing een muffe slaapgeur. De Cock inspecteerde de kasten. De scherpe blik van de grijze speurder kon geen dissonanten in het gebruikelijke patroon van kledingkasten ontdekken. Hij sloeg de kastdeuren weer dicht. Ook in de nachtkastjes aan het hoofdeinde van het bed trof hij geen bijzonderheden.
De oude rechercheur liet zich op zijn knieën zakken en gluurde onder het bed. Bijna aan het voeteneinde stond een bruine kartonnen doos. Hij trok de doos naar zich toe en lichtte het deksel op. Tot zijn verbazing trof hij in de doos tientallen roodplastic hartjes met een metalen kettinkje, eindigend in een metalen ring. De hartjes waren kennelijk bedoeld als sleutelhanger. Hij nam een hartje uit de doos, kwam moeizaam overeind en liep terug naar de woonkamer. Hij hield het hartje bengelend voor de neus van Vledder.
De jonge rechercheur keek hem verrast aan.
“Hoe kom je daar aan?”
De Cock duimde over zijn schouder.
“In de slaapkamer onder het bed ligt een kartonnen doos vol met die hartjes.”
Vledder ademde diep.
“Zo’n rood plastic hartje, maar dan zonder kettinkje en ring had de vermoorde Jean-Baptiste de Boyer in de palm van zijn uitgestoken rechterhand.”
De Cock bekeek het hartje.
“Je kunt het hartje makkelijk losmaken van het metalen kettinkje en de ring.”
Vledder nam het hartje van De Cock over.
“Het moet toch iets te betekenen hebben. Is het een symbool, een aanwijzing? Ik heb me bij de ontdekking van het lijk van Jean-Baptiste al afgevraagd hoe dat hartje in zijn hand terecht was gekomen.”
De Cock knikte.
“Je bedoelt, óf door hemzelf meegenomen óf door een ander in zijn hand gedrukt.”
“Precies.”
De Cock wees naar het hartje.
“Gezien deze vondst lijkt het erop dat het hartje uit de eigen voorraad van Jean-Baptiste kwam.”
Vledder hield het hartje omhoog.
“Wat doen we ermee?”
De Cock spreidde zijn handen.
“We nemen die doos mee naar de Kit. We kunnen proberen de herkomst van de hartjes te achterhalen. Misschien dat iemand ons kan vertellen waarom Jean-Baptiste de Boyer die hartjes in voorraad hield.”