Выбрать главу

Hij keek De Cock verwijtend aan.

“Dat jij daar niet fel op reageerde!”

De oude rechercheur glimlachte.

“De kreet wond mij niet echt op,” reageerde hij kalm.

“Ieder zijn mening.”

Vledder ademde diep.

“Ik wilde het je niet aandoen, ik ken mijn plaats, maar ik was bijna tussenbeide gekomen.”

“Ik ben ondertussen wel tot de overtuiging gekomen,” sprak De Cock rustig, “dat het begrip Gouden Harten voor de leden van de stichting geen toepasselijke naam is. Ik vermoed dat er in de stichting nuchter bezien weinig mensen met een gouden hart zijn te vinden.”

Vledder was gaan staan.

“Wat dan?”

“Egotrippers, van wie er naar mijn vermoedens velen slechts op eigen voordeel uit zijn.”

Vledder zwaaide geagiteerd.

“Geloof jij werkelijk dat die slimme, sluwe Edward van Ravensburg nooit een stuiver van zijn geroofde schatten heeft verpatst?”

De Cock hield zijn hoofd schuin en glimlachte.

“Dat, mijn beste collega, kunnen we niet onderzoeken. We hebben geen aangifte ter zake oplichting en missen dus de bevoegdheid om de gefantaseerde liefdadigheidsrekening van Edward van Ravensburg te controleren.”

“Jammer.”

“Het zij zo. Ons beroep kent zijn beperkingen.”

Vledder snoof.

“Wat denkt die vent wel?” sprak hij bitter.

“Welke normale welgeschapen dame — alleen al hoe hij het zegt: dame — zou in gezelschap van zo’n miesgasser van een vent een cruise willen maken? Niemand toch? Al scheet dat mirakel gouden tientjes.”

De Cock lachte luid.

“De heer Edward van Ravensburg heeft, mag ik dat concluderen, niet jouw sympathie.”

Vledder gromde.

“Een loenenaar,” sprak hij vol verachting.

“Dat bonken met zijn voorhoofd op jouw bureau. Allemaal theater…verlakkerij…om jou mild te stemmen.”

De Cock trok zijn schouders iets op.

“Het heeft weinig indruk op mij gemaakt.”

De jonge rechercheur hield niet op.

“Zo’n smeerlap van een vent, die van louter leugens aan elkaar hangt, wil jou in het openbaar laten verklaren dat hij niet schuldig is aan de dood van Jean-Baptiste de Boyer. Hoe haalt die goorling het in zijn hoofd.”

De Cock liet Vledder uitrazen. Het optreden van Edward van Ravensburg was voor Vledder kennelijk een bron van irritatie. Zelf had hij het gedrag van Edward van Ravensburg gelaten ondergaan. In duizenden verhoren had hij geleerd zich niet door persoonlijke gevoelens te laten leiden. Kalm, rustig observeren en het bekwaam hanteren van emoties bracht, zo wist hij, het meeste voordeel.

Het was zijn overtuiging dat een rechercheur er geen baat bij had om een verdachte tegenstander te kwalificeren als een oen, een minkukel, een miesgasser, een loenenaar, een smeerlap, een goorling of wat voor beledigingen je meer kon bedenken. Dat had geen zin. Het bracht alleen opwinding en leidde het pure denken af.

De Cock begreep best dat Vledder even behoefte had zijn hart te luchten en uiting te geven aan zijn tijdens het verhoor opgekropte gevoelens van haat en afkeer. Hij besloot om hem daarover later eens rustig te kapittelen. Het zou ook een beetje frustratie kunnen zijn…dat hij hem te veel overvleugelde. Och, dat zou met de tijd vanzelf wel goed komen…De Cock stond van zijn bureaustoel op en begon in zijn typische, bijna waggelende slenterpas door de grote recherchekamer te stappen. Hij deed dat graag. In de cadans van zijn tred lieten zijn gedachten zich gemakkelijker ordenen. Wat de grijze speurder sterk bezighield was de invloed en betekenis van het kleine rode plastic hartje. Het voorwerp intrigeerde hem.

Had Jean-Baptiste de Boyer voor zijn gang naar de Brouwersgracht uit zijn voorraad plastic hartjes thuis er één meegenomen om die voor een uitreiking aan Julius Spencer te overhandigen? Dat kon. Wie van de leden van de stichting was dan de uitverkorene?

Of duwde iemand het plastic hartje in de rechterhand van Jean-Baptiste als een symbool van de moord die hij op hem had gepleegd? Hoe kwam de dader dan aan zo’n hartje? Was hij of zij ooit een uitverkorene geweest? En waarvan kon zo’n simpel hartje een symbool zijn…Liefde, genegenheid? Of duidde de rode kleur op bloed en vergelding?

De grijze speurder liep terug naar zijn bureau en liet zich in zijn stoel zakken. Hij wreef met beide handen over zijn gezicht. Welke visie had de meeste kans om uiteindelijk de ware dader te ontmaskeren?

Het kloppen op de deur van de grote recherchekamer onderbrak zijn overpeinzingen. Vledder riep: “Binnen.”

De deur ging langzaam open en daar stond de feeërieke gestalte van Gabriëlle van de Kraaienhoek. Haar verschijning deed de lippen van De Cock even krullen en zijn hart sloeg spontaan een paar keer te veel.

Gabriëlle droeg hetzelfde lichtgroene mantelpakje van ruige wollen stof als bij haar eerste bezoek, die morgen. De Cock bewonderde opnieuw haar lange blonde haren, die tot op haar schouders reikten, en kwam uit zijn stoel overeind om haar te begroeten.

Galant bood hij haar de stoel naast zijn bureau en peilde de uitdrukking op haar gezicht. Hij ging weer op zijn eigen bureaustoel zitten.

“U…eh, u bent al op de hoogte?” vroeg hij weifelend. Gabriëlle knikte traag.

“Felix de Waard heeft mij ingelicht. Hij was benaderd door Julius Spencer, de directeur van de Stichting Gouden Harten.”

De Cock trok zijn gezicht in een ernstige plooi.

“Gecondoleerd met het verlies van uw broer,” sprak hij plechtig.

Gabriëlle schonk hem een matte glimlach.

“Wanneer mag ik hem nog een keer zien?” vroeg ze droevig.

“Kan ik al voorbereidingen treffen voor zijn crematie? Dat wilde hij.”

De Cock nam even bedenktijd. Hij vond dat ze wel erg voortvarend was.

“Uw broer is op gewelddadige wijze om het leven gebracht. Dat heeft voor ons consequenties. Wij mogen het lichaam van uw broer slechts vrijgeven nadat de officier van justitie het verlof tot begraven heeft afgegeven en dat doet hij eerst na een gerechtelijke sectie.”

“Dat houdt in?”

“Autopsie.”

Gabriëlle trok een strak gezicht.

“Dat kan ik niet voorkomen?”

“Waarom zou u dat willen?”

“Het lijkt mij verschrikkelijk om opengesneden te worden.”

De Cock schudde zijn hoofd.

“De officier van justitie is in dergelijk zaken onverbiddelijk. Iedereen dient zich aan zijn uitspraak te houden.”

Gabriëlle zuchtte.

“U bent al de hele dag met het onderzoek naar de dood van mijn broer bezig?”

“Inderdaad,” knikte De Cock.

“We hebben al een aantal belangrijke getuigen gehoord.”

“En?”

“Wat bedoelt u?”

“Heeft u daarbij vorderingen gemaakt?”

“Dat nog niet. Wij hebben ook een kijkje genomen in de woning van uw broer.”

De oude rechercheur nam een kleine pauze en keek naar Gabriëlle. Toen waagde hij de vraag.

“Was Jean-Baptiste pedofiel?”

Gabriëlle reageerde met een matte glimlach.

“U doelt op de afbeeldingen van naakte jongens op de wanden van zijn kamer?”

De Cock knikte.

“We hebben ook zijn computer opgestart. Daarin hebben we bestanden met vele naaktfoto’s van jongemannen gevonden.”

Gabriëlle schudde haar hoofd.

“Dat wist ik niet. Ik heb alleen in zijn computer gekeken om te zien of hij nog vorderingen had gemaakt bij het schrijven van zijn nieuwe detective.”

De Cock keek haar schuins aan.

“Ik heb nog geen antwoord op mijn vraag.”

“Welke?”

“Was Jean-Baptiste pedofiel?”

Gabriëlle liet haar hoofd iets zakken.

“Ja,” zei ze bedrukt. Het was nauwelijks hoorbaar. Na enige tijd richtte zij zich weer op.

“Onze…eh, onze vader was een vreemde man,” ging ze wat weifelend verder.