Выбрать главу

De Cock knikte begrijpend.

“Zo,” stelde hij bedaard vast, “kwam jij erachterdat je als pedofiel op de Brouwersgracht bij de Stichting Gouden Harten wel terecht kon.”

“Precies.”

De Cock nam nog een slok van zijn tweede cognac.

“Heb jij wel eens een pedofiel naar dat pand aan de Brouwersgracht verwezen?”

Smalle Lowietje reageerde furieus.

“Als een of andere vent mij influistert,” sprak hij geëmotioneerd, maar niet zo luid dat anderen aan de tapkast het konden horen, “dat hij op seksueel gebied bepaalde wensen heeft, dan wil ik hem wel een geschikt hoertje aanbevelen, maar pedofielen…”

Hij maakte zijn zin niet af. De Cock glimlachte.

“Die verwijs je dus niet.”

Lowietje schonk voor de derde keer in.

“Kijk,” legde hij geduldig uit, “hier rondom mij op de Wallen zitten de snolletjes, de hoertjes in de business…hoor je: bis-se-nis. En business is geen ontucht.”

Hij zweeg even.

“Ook de hoerenkerels,” ging hij verder, “de kerels die van de snollen en hoeren gebruikmaken, plegen geen ontucht. Ze zijn al eeuwenlang een wezenlijk onderdeel van diezelfde business.”

De Cock pakte zijn glas op.

“Het is me duidelijk, Lowie,” zei hij.

“Pedofielen plegen volgens jou het ‘woord’, waarvan jij zegt dat je het niet kent. Pedofilie krijgt van jou niet het predicaat business. En daarom worden ze door jou niet naar de Brouwersgracht verwezen.”

Vledder grinnikte en op het vriendelijke muizensmoeltje van de tengere caféhouder verscheen een brede glimlach.

“Het verbaast me…voor een oude rechercheur ben je toch nog aardig vlug van begrip.”

Toen De Cock de volgende morgen de grote recherchekamer binnenstapte, wierp hij zijn oude hoedje met een zwierige zwaai naar de kapstok en miste op een paar centimeter. Lachend pikte hij zijn hoedje van de vloer, hing het aan een haak en trok zijn regenjas uit.

In zijn slome slenterpas slofte hij naar zijn bureau. Voor hij zich op zijn stoel liet zakken, keek hij geamuseerd naar de jonge Vledder, die zittend achter het scherm van zijn computer, zijn rappe vingers razendsnel over het toetsenbord liet dansen.

“Je hebt er zin in,” gniffelde hij vrolijk. Vledder liet zijn vingers rusten en keek op.

“Jij bent te laat…ruim een uur.”

Het klonk bestraffend. De Cock grinnikte.

“Niets om je over op te winden. Het privilege van een oude rechercheur.”

Vledder schudde zijn hoofd.

“Het stijgen der jaren kent geen privileges. Dat staat nergens. Je bent nog niet gepensioneerd en je hebt gewoon de plicht om op tijd te komen.”

Hij tikte met een nagel tegen de zijkant van zijn computerscherm.

“Een groot deel van onze bevindingen van gisteren heb ik al verwerkt.”

De Cock liet zich op zijn stoel zakken.

“Het late verhaal van Smalle Lowietje gisteravond heb je er toch uit gelaten, hoop ik?”

Vledder schoof zijn computer iets opzij.

“Wil je dat niet gebruiken?”

De Cock schudde zijn hoofd.

“Voorlopig niet. Bovendien is het gegeven veel te summier. Het heeft ook geen enkele bewijskracht. Smalle Lowietje heeft geen namen genoemd van pedofielen die relaties met leden van de Stichting Gouden Harten onderhouden.”

Vledder trok een grijns.

“Hij heeft iets opgevangen…zonder naar de sprekers te kijken.”

De Cock trok een bedenkelijk gezicht.

“Dat absolute gehoor van Smalle Lowietje trek ik ernstig in twijfel.”

“Hoezo?”

“Ik ken hem al zo lang. Een eeuwig lieid. Ik heb nog nooit iets van de bijzondere scherpte van zijn gehoor gemerkt. Ik vermoed dat Lowietje wel weet welke pedofielen dat zijn, maar die smoes van een absoluut gehoor gebruikt hij om mij te kennen te geven dat hij hun namen niet wil noemen. Het zijn vermoedelijk klanten van hem. Mensen die misschien al jaren in zijn etablissement komen.”

Vledder glimlachte.

“Hij neemt je dus in de maling.”

De Cock schudde zijn hoofd.

“Zo moet je dat niet opvatten. Hij wilde zijn kennis over de pedofilie bij de Gouden Harten wel doorspelen, maar zijn bronnen beschermen.”

Vledder maakte een verontschuldigend gebaar.

“Jij bent zo veel jaren ouder dan ik, jij zit zo veel jaren langer in dit schemerige beroep. Neem me niet kwalijk dat ik een ogenblik de betrouwbaarheid van Smalle Lowietje in twijfel trok.”

De Cock lachte.

“Ik neem jou niets kwalijk. In de relatie tussen mij en Lowie is sprake van een subtiel spel, met hele en halve toespelingen, hele en halve waarheden.”

“Leer ik dat nooit?”

“Misschien later.”

Vledder sloeg ineens met zijn vuist op zijn bureau.

“Ben ik vergeten.”

De Cock keek hem niet-begrijpend aan.

“Wat?”

Vledder gebaarde naar de deur van de recherchekamer.

“Buitendam.”

“Wat is er met Buitendam?”

“Je moest onmiddellijk bij hem komen zodra je binnen was.”

Commissaris Buitendam, de lange, statige chef van het politiebureau aan de Amsterdamse Warmoesstraat, wenkte met een slanke hand.

“Kom binnen, De Cock,” sprak hij geaffecteerd, “en ga zitten.”

Hij kwam achter zijn bureau vandaan en gebaarde uitnodigend naar het zitje van stalen meubelen bij het raam, waar de commissaris slechts zijn prominente gasten ontving. De grijze speurder trok zijn gezicht in een onwillige plooi. Nors, ontoegankelijk. Toenaderingen van zijn chef wees hij in de meeste gevallen koel en hooghartig van de hand. Hij had geen hekel aan zijn commissaris, maar leefde met hem toch op een enigszins gespannen voet. De Cock hield dat graag zo, beducht voor elke inmenging in zijn wijze van onderzoek.

“Als het u hetzelfde is…ik blijf liever staan.”

Op het bleke gezicht van de commissaris kwam een lichte blos.

“Zoals je wilt.”

Hij liep terug naar zijn bureau en nam wat stijfjes plaats. Voor hij opkeek rangschikte hij op zijn bureau enige bescheiden.

Het was een pose om tijdwinst te boeken.

“Jij behandelt samen met Vledder die twee moorden aan de Brouwersgracht?”

“Inderdaad.”

Buitendam raadpleegde een paar aantekeningen.

“Met de slachtoffers Jean-Baptiste de Boyer en Richard Verhoeven?”

“Ja.”

Buitendam gebaarde naar de telefoon op zijn bureau.

“Ik ben gisteravond laat — het was al na middernacht — nog benaderd door de heer Julius Spencer, directeur van de Stichting Gouden Harten. De man maakte zich ernstig zorgen om hetgeen er in het gebouw van zijn stichting heeft plaatsgevonden.”

De Cock zette zijn benen iets uit elkaar en maakte een grimas.

“Begrijpelijk. Wanneer op één dag twee prominente leden van je organisatie op een gruwelijke wijze worden vermoord, is dat inderdaad zorgelijk.”

Het klonk bijna spottend.

“De…eh, de zorgen van de heer Spencer betroffen feitelijk een ander aspect,” vervolgde de commissaris. De Cock keek hem met een schuin hoofd aan.

“Een ander aspect?”

Commissaris Buitendam knikte.

“Hij maakte zich zorgen om het imago…om de voorstelling die het grote publiek heeft van instellingen die fondsen werven voor goede doelen. Hij vreesde dat de gepleegde moorden een nadelige invloed zouden hebben op de bereidheid van de mensen om vrijgevig te zijn.”

De Cock glimlachte.

“Daar kan ik mij iets bij voorstellen.”

De commissaris beroerde weer even de papieren op zijn bureau.

“Om de nadelige invloed van de gepleegde moorden,” formuleerde hij voorzichtig, “in te dammen, verzoekt hij, Julius Spencer, ons — en daar heb ik alle begrip voor — om aan de moorden op de Brouwersgracht geen enkele ruchtbaarheid te geven.”