Выбрать главу

De Cock keek verbijsterd. Wat een omslachtigheid van woorden om die waanzin te uiten.

“Moeten…eh, moeten wij,” sprak hij stotterend van woede, “de moorden verzwijgen? In de doofpot stoppen? Zeggen dat ze nooit gepleegd zijn?”

Commissaris Buitendam gebaarde heftig.

“Jij stelt het wel extreem voor, maar het moet toch te doen zijn om er zo goed als niets van naar buiten te laten komen?”

“Hoe?”

“Bijvoorbeeld door de media niet in te lichten.”

De Cock merkte dat het bloed in zijn aderen sneller begon te stromen.

“Mag het grote publiek niet weten,” sprak hij met enige stemverheffing, “dat er in de boezem van een instelling voor het behartigen van goede doelen ook wel eens iets onaardigs gebeurt…bijvoorbeeld twee afschuwelijke moorden op één dag?”

Commissaris Buitendam klapte met zijn vuist op het blad van zijn bureau.

“De Cock,” sprak hij streng, “je drijft door.”

De oude rechercheur schudde zijn hoofd.

“Ik hou niet van het verdoezelen van feiten. Het is niet onze taak om het grote publiek onwetend te houden over ernstige misdragingen.”

Hij zweeg even.

“En als mijn gevoel mij niet bedriegt, dan komen er bij de Stichting Gouden Harten nog meer zaken aan het licht die het publiek zullen schokken.”

Buitendam gromde.

“Ik wil van die zaken volledig op de hoogte worden gebracht.”

De Cock snoof.

“Waarom? Om die opzienbarende zaken in een wazige sluier van onzichtbaarheid te verpakken?”

Commissaris Buitendam stond op. Hij zag rood tot in zijn nek en zijn neusvleugels trilden. Bevend strekte hij zijn arm naar de deur.

“Eruit!”

De Cock ging.

11

Toen De Cock zich na zijn onstuimig onderhoud met commissaris Buitendam, met een nors gezicht op zijn stoel achter zijn eigen bureau liet zakken, keek Vledder hem schuins onderzoekend aan.

“Was het weer zover?”

“Wat?”

“Heeft hij je weer van zijn kamer gejaagd?”

De Cock zuchtte diep.

“Hij kan het niet laten.”

Vledder schudde zijn hoofd.

“Hij heeft het weer gedaan. Dat kan toch zo niet doorgaan?” riep hij bezorgd.

“Het is volgens mij ook jouw eigen schuld. Jij moet die man niet steeds dwarsbomen, ergeren of op stang jagen. Hij is jouw meerdere en jij zal je toch een keer moeten schikken in jouw nederige status van ondergeschikte.”

De Cock gromde.

“Ik ben niet nederig en ik ben niet ondergeschikt,” riep hij geëmotioneerd en uiterst weerspannig.

“Ik accepteer ook het begrip ‘meerdere’ niet.”

Vledder snoof.

“Maar Buitendam is jouw meerdere. In de rangen en standen bij onze politie is dat nu eenmaal zo.”

De Cock gebaarde breed.

“Buitendam heeft als commissaris een functie in ons roerige politiebedrijf. En als hij die functie naar behoren vervult, zal hij van mij geen kritiek krijgen. Ik kom pas met hem in aanvaring wanneer ik het met zijn zienswijze niet eens ben.”

Vledder spreidde zijn handen.

“Die man mag toch een mening hebben, een mening die van de jouwe verschilt?”

De Cock wond zich op.

“Een verschil van mening,” reageerde hij scherp.

“Best. Daar wil ik dan over discussiëren. Maar ik krijg de smoor in wanneer hij zich als een slapjanus laat manipuleren door een of andere officier van justitie of mensen zoals die Julius Spencer.”

Vledder grinnikte.

“Jij past niet naadloos in ons hiërarchieke verband. Oprecht, De Cock, het verbaast mij dat ze jou nooit uit de dienst hebben geschopt.”

De oude rechercheur grijnsde.

“Ik los moorden op. Dat doe ik al vele jaren op mijn manier. Daar heb ik geen ‘meerdere’ bij nodig. Ik hoop altijd vurig dat ze uit mijn buurt blijven.”

Vledder liet het onderwerp rusten.

“Waarom moest je nu weer bij Buitendam komen?”

De Cock gebaarde wat wild.

“Julius Spencer van de Stichting Gouden Harten heeft de commissaris gisteravond laat nog gebeld. Het was volgens Buitendam al ver na middernacht.”

“Waarover?”

“Directeur Spencer is van mening dat de twee gruwelijke moorden in zijn organisatie een nadelige invloed zullen hebben op de mensen die goede doelen sponsoren en steunen. Hij vreest dat de vrijgevigheid van die lieden zal afnemen of wellicht geheel zal verdwijnen.”

Vledder maakte een hulpeloos gebaar.

“Die angst is begrijpelijk. Elke negatieve berichtgeving uit die sector maakt de mensen wantrouwend.”

De Cock knikte.

“Spencer wilde dat de berichtgeving over die moorden min of meer zou worden gecensureerd. Het liefst zag hij dat de media daarover totaal niet zouden worden ingelicht.”

Vledder trok een denkrimpel in zijn voorhoofd.

“Met andere woorden, twee moorden in één pand, op één dag, zouden moeten worden verzwegen…als niet gepleegd beschouwd?”

“Zoiets.”

“Dat is toch onzin?”

“Dat is niet alleen onzin,” zei De Cock wrevelig, “het is ook immoreel. In een open samenleving hoort dat niet.”

De oude rechercheur wreef zich even achter in zijn nek.

“Waaraan ik mij bij Buitendam ergerde…” ging hij somber verder, “wat ik hem gevoelsmatig het meest kwalijk nam, was dat hij — toch onze bloedeigen politiechef — niets vroeg over ons werk. Bijvoorbeeld hoe die moorden waren gepleegd, hoe ons onderzoek verliep, of wij nog aanwijzingen hadden, of wij nog mogelijkheden zagen om de dader te ontmaskeren. Niets. Hij was alleen geobsedeerd door het idee van Julius Spencer om twee gruwelijke moorden uit de openbaarheid te houden.”

Vledder gromde.

“Ons werk interesseerde hem niet.”

De Cock schudde zijn hoofd.

“Het is helemaal niet ter sprake gekomen,” riep hij geprikkeld.

“Het scheen hem alleen te interesseren hoe een mogelijk verstoorde geldstroom van de Stichting Gouden Harten kon worden beteugeld.”

Vledder, aangestoken door De Cock, zwaaide heftig.

“Dat heeft toch niets met rechtshandhaving te maken?”

De Cock schudde zijn hoofd.

“Niets…hoegenaamd niets.”

“Heb je hem dat gezegd?”

De Cock grijnsde.

“Die kans heb ik niet gekregen.”

Vledder lachte.

“Dan heeft hij je wel overdonderd.”

De Cock maakte een hulpeloos gebaar.

“Buitendam wilde gewoon niet naar mij luisteren. De commissaris scheen veel, zo niet alles, voor het idee van Spencer te voelen.”

“Absoluut bezopen.”

“Het is inderdaad bezopen, maar bezopen was de commissaris niet. Toen ik tegen zijn plannen in verweer kwam, volgde het bekende gebaar…”

De Cock deed het voor.

“Met gestrekte arm in de richting van de deur.”

Vledder grijnsde.

“Eruit.”

De Cock knikte.

“Einde discussie.”

Rechercheur Vledder dacht na.

Het was hem aan te zien. Zijn nog jeugdige gezicht stond gespannen. Zijn kin stak scherp naar voren en tussen zijn wenkbrauwen liep een diepe, verticale denkrimpel. Plotseling begonnen zijn blauwe ogen te glanzen. Zijn kin schoof weer terug en de rimpel verdween.

“Vertelde de commissaris jou,” vroeg hij peinzend, “dat Julius Spencer hem belde en van twéé moorden sprak?”

De Cock knikte.

“Hij noemde ook de namen van de slachtoffers: Jean-Baptiste de Boyer en Richard Verhoeven.”

Vledder schudde zijn hoofd.

“Dat kan niet.”

De Cock keek hem niet-begrijpend aan.

“Wat kan niet?”

Vledder gebaarde heftig.

“Dat Julius Spencer over twee moorden sprak. Van die tweede moord, de moord op Richard Verhoeven, kon hij gisteravond nog niet op de hoogte zijn. Wij hebben hem daarover niet ingelicht.”