Выбрать главу

De Cock lachte.

“Geen huwelijk?”

Verhoeven schudde zijn hoofd.

“Dat gaat me te ver. Vrijheid, blijheid. Ik ben als huwelijkspartner, dacht ik, niet zo geschikt. Te eigengereid en te wispelturig.”

Hij nam zijn lange armen van het bureau van De Cock en leunde achterover.

“Richard,” sprak hij zacht, “was pedofiel. Hij viel op jonge knapen…zo in de puberteit…soms nog jonger. Er zijn momenten geweest dat ik die aandrang er bij hem wel uit had willen rammen, maar dat heeft geen zin. Het zit, denk ik, in de genen. Hij was als jochie al een beetje vreemd. Het kwam misschien ook door onze vader, een tirannieke vent met een drankprobleem…die Richard om zijn flegmatieke vadsigheid haatte.”

De Cock interrumpeerde niet.

“Richard,” ging Verhoeven verder, “was na de dood van zijn vriend Jean-Baptiste de Boyer erg terneergeslagen. Gistermiddag, na zijn bezoek aan u, kwam hij naar mij toe en zei dat hij er ernstig rekening mee hield dat hij in de Stichting Gouden Harten het volgende slachtoffer zou zijn. ‘Emmanuel’, zei hij, ‘nu ben ik aan de beurt’.”

12

Toen Emmanuel Verhoeven met trage tred de grote recherchekamer had verlaten en de deur achter hem dichtviel, duimde Vledder over zijn schouder.

“Heb je goed op hem gelet?” vroeg hij geschrokken.

“Wat een oerlelijke man. Verschrikkelijk. Daar zal je als vrouw toch niet verliefd op worden.”

De Cock moest glimlachen om die opmerking.

“Schoonheid,” sprak hij achteloos.

“Mijn oude moeder zei altijd: alles wat een man meer heeft dan een aap is meegenomen.”

“Een aap,” lachte Vledder, “daar heeft Emmanuel Verhoeven wel iets van weg. Die lange armen en zijn kromme rug.”

De Cock knikte.

“Een atavistisch wezen.”

“Een wat?”

“Een atavistisch wezen,” herhaalde De Cock.

“Daar heb je hem weer. Wat mag dat wel zijn?”

“Cesare Lombroso,” legde De Cock geduldig uit, “de beroemde Italiaanse psychiater en criminoloog uit de negentiende eeuw, meende dat lieden met een crimineel gedrag stamden uit een door de mens al verlaten stadium in zijn evolutielijn. Lichamelijke en geestelijke eigenschappen uit die vervlogen evolutieperiode komen bij hen weer tot leven. Daar zou men, zo oordeelde Lombroso, criminelen ook aan kunnen herkennen.”

Vledder gniffelde.

“Atavistische wezens.”

“Precies. Atavisme komt van het Latijnse atavus’. ‘En dat betekent?”

“Betovergrootvader. Men noemt atavisme ook wel erfelijke terugval.”

“Mooi verhaal, De Cock. En geloof jij daarin?”

De Cock schudde zijn hoofd.

“De stellingen van Cesare Lombroso zijn achterhaald. Onder de huidige criminelen zijn nog maar weinig uitgesproken Lombroso-typen te ontdekken. Bovendien doet men tegenwoordig wonderen met plastische chirurgie.”

De oude rechercheur stak zijn wijsvinger omhoog.

“Hoewel…bij sommige bloeddorstige seriemoordenaars wordt nog wel eens van ‘atavisme’ gesproken. Vooral wanneer in hun criminele gedrag vormen van kannibalisme en mensenoffers voorkomen.”

Vledder lachte.

“Zoeken wij een atavistische moordenaar?”

De Cock plukte aan zijn neus.

“Ik zou er maar niet naar uitkijken. Wel is er sprake van een gemiste kans.”

“Hoe bedoel je?”

De Cock gebaarde naar de deur.

“De lelijke Emmanuel Verhoeven had beter naar zijn broer Richard moeten luisteren. Hij had meer interesse moeten tonen voor de onzekere, bijna labiele situatie waarin zijn broer verkeerde.”

De oude rechercheur imiteerde de stem van Emmanuel Verhoeven.

“‘Emmanuel, zei hij, ‘nu ben ik aan de beurt.’”

Vledder keek hem niet-begrijpend aan.

“En?”

De Cock zuchtte.

“Bij zo’n kreet dringen zich de vragen toch aan je op.”

“Zoals?”

De Cock gebaarde weids.

“Waarom ben jij aan de beurt…van wie heb jij iets te duchten…in hoeverre is jouw situatie te vergelijken met jouw vermoorde vriend Jean-Baptiste de Boyer?”

Vledder knikte begrijpend.

“Ja ja, wanneer Emmanuel Verhoeven die vragen aan zijn broer Richard had gesteld en Richard had naar waarheid geantwoord, dan hadden wij nu via Emmanuel die twee moorden onmiddellijk kunnen oplossen.”

De Cock knikte.

“Precies…een gemiste kans. Emmanuel was nauwelijks geïnteresseerd in het leven van zijn broer Richard. Ik denk dat de verwijdering tussen die twee al op jonge leeftijd is ontstaan.”

Vledder wees voor zich uit.

“Het is opvallend dat Jean-Baptiste de Boyer net als de vermoorde Richard Verhoeven pedofiel was. Ik vraag mij toch af…”

De jonge rechercheur stokte.

“Wat?”

“Is Julius Spencer pedofiel?”

De Cock stond grijnzend van zijn stoel op.

“Laten we het hem gaan vragen.”

Het was druk op de Brouwersgracht. Vledder kon geen plekje voor hun oude Golf vinden. Alle parkeerplaatsen waren bezet. Vledder moest omrijden naar de overkant van de gracht om de wagen daar tussen de bomen te parkeren. Ze stapten uit en liepen via de brug naar het pand Brouwersgracht nummer 713.

Sjofeltjes gekleed, zoals gebruikelijk, stond Julius Spencer voor de deur.

De directeur van de Stichting Gouden Harten begroette de vele bezoekers van de bijeenkomst. Hij toonde zich in het geheel niet verbaasd dat ook de twee rechercheurs zich meldden. Zwierig maakte hij een uitnodigend gebaar naar de ingang van het gebouw.

“Zoek maar een plekje,” sprak hij vriendelijk. De Cock bleef even bij hem staan.

“Ik wil straks de goegemeente nog even toespreken. Tenzij u overwegende bezwaren heeft.”

Julius Spencer schudde zijn hoofd.

“Wanneer u het woord wilt nemen, dan geeft u dat maar te kennen.”

De Cock en Vledder gingen naar binnen en namen brutaal plaats op de voorste rij stoelen van de vergaderzaal. Omdraaiend keken ze in de gezichten van de leden van de stichting. Vledder schatte het aantal aanwezigen op rond de vijftig. Er waren geen vrouwen.

Ongeveer in het midden van de zaal herkende De Cock het gezicht van Edward van Ravensburg. Verder was er niemand aanwezig die zijn aandacht trok.

Het was opmerkelijk dat er niemand naast de rechercheurs op de voorste rij ging zitten. Vermoedelijk hadden de leden van de stichting intuïtief een afkeer van de beide mannen die de wet vertegenwoordigden.

Toen iedereen zat, nam Julius Spencer achter de katheder plaats. De toespraak van de directeur was opmerkelijk kort. Hij heette de aanwezigen hartelijk welkom en sprak de hoop uit dat de bijeenkomst tot positieve resultaten zou leiden. Over de vermoorde leden van de stichting repte hij met geen woord. Toen Spencer van de katheder wegliep en naast de rechercheurs ging zitten, stond De Cock op. In een slepende tred sjokte hij naar de katheder en liet vandaar secondelang zwijgend zijn blikken door de zaal gaan.

“Ik heb opgemerkt,” begon hij traag, “hoe u argwanend naar mij en mijn collega hebt gekeken. Misschien hebt u mij herkend, maar voor wie ik nog een onbekende ben, stel ik mij hierbij voor. Mijn naam is De Cock…De Cock met ceeooceekaa, en ik ben als rechercheur verbonden aan het politiebureau aan de Warmoesstraat. De man naast wie ik op de voorste rij zat, is mijn collega Vledder. Onze belangstelling voor de leden van de Stichting Gouden Harten is het ambtelijke gevolg van twee afschuwelijke moorden, die gisteren hier achter het zwarte gordijn in het kantoor van de stichting hebben plaatsgevonden. Twee leden van uw stichting, Jean-Baptiste de Boyer en Richard Verhoeven, vonden met een tussenpoos van slechts enkele uren de dood door moordenaarshand.”

Hij keek even naar Julius Spencer voor een reactie op diens gezicht. Die reactie was er niet…althans niet merkbaar. De directeur scheen niet teleurgesteld te zijn door de ontboezemingen van de oude rechercheur. De Cock ging verder.