Выбрать главу

“Het onderzoek door mij en mijn collega heeft nog niet tot resultaten geleid. We zijn de moordenaar — het kan ook een vrouw zijn — nog niet op het spoor. Wel leeft in ons de overtuiging dat de dader gevonden moet worden onder de leden van de Stichting Gouden Harten. En de kans is niet denkbeeldig dat de moordenaar van de om het leven gebrachte leden nu hier, naast u, in de zaal zit.”

De oude rechercheur strekte zijn handen naar voren.

“Wellicht,” sprak hij gedragen, “kijk ik nu vanaf deze plek in de ogen van de moordenaar.”

De Cock zweeg even.

“Laat de dader zich niet vleien,” ging hij verder, “in de hoop dat hij twee onberispelijke moorden heeft gepleegd…want dat heeft hij niet. Laat hij zich ook niet koesteren in de gedachte dat de recherche niet altijd feilloos werkt en dat hij door ambtelijke onbekwaamheid mogelijk buiten schot blijft…want dat blijft hij niet. Ik verzeker u dat mijn collega Vledder en ik de dader zullen identificeren. Het is alleen een kwestie van tijd. Daarom raad ik hem aan om zich straks, hier achter in het kantoor van de stichting, bij ons te melden. Ik beloof u een eerlijke behandeling. Bedankt voor uw aandacht en geduld.”

De Cock bleef nog even staan.

In de vergaderzaal heerste een beklemmende stilte. De leden keken met schichtige blikken naar elkaar. De verslagenheid was compleet.

De oude rechercheur verliet de plek achter de katheder en liep naar het kantoor. Vledder volgde met in zijn kielzog Julius Spencer. De Cock ging in een van de bureaustoelen zitten. Julius Spencer nam tegenover hem plaats en wierp hem bewonderende blikken toe.

“Een fraaie speech. Een indrukwekkende oproep aan de moordenaar om zich te melden. Verwacht u dat dit nog tijdens deze bijeenkomst zal gebeuren?”

De Cock schudde zijn hoofd.

“Ik denk dat de moordenaar zich daarvoor nog te veilig voelt. Moordenaars hebben vaak een hoge dunk van zichzelf…achten zichzelf onkwetsbaar.”

De oude rechercheur glimlachte.

“En hoe veilig voelt u zich?”

Spencer reageerde verrast.

“Ik?”

De Cock knikte.

“Vanmorgen, na een turbulent onderhoud met commissaris Buitendam, vroegen Vledder en ik ons af hoe het mogelijk was dat u zo accuraat kennis droeg van het feit dat het tweede slachtoffer Richard Verhoeven was…”

Spencer gebaarde naar de telefoon.

“Greet Meier, een van onze interieurverzorgsters, belde mij midden in de nacht op om te zeggen dat zij een vermoorde man in het kantoor van onze stichting had aangetroffen en daarom de politie had gebeld.”

“Na dat telefoontje had u zich toch met mij in verbinding kunnen stellen.”

De directeur maakte een verontschuldigend gebaar.

“Ik schatte u niet bereikbaar op dat onzalige, nachtelijke uur.”

“Wij zijn dag en nacht bereikbaar.”

Spencer negeerde de opmerking.

“Ik vroeg Greet Meier hoe het slachtoffer eruitzag. Ze sprak van een nogal corpulente man.”

“Toen dacht u aan Richard Verhoeven?”

“Ja.”

De Cock gebaarde om zich heen.

“Ik heb in de zaal rondgekeken. Er zijn meerdere corpulente figuren onder de leden van uw stichting.”

Julius Spencer zuchtte.

“Ik werk al jaren met Richard Verhoeven samen. Toen wij gistermiddag de moord op Jean-Baptiste de Boyer bespraken, zei Richard plotseling en zonder enige aanleiding: Ik kon wel eens de volgende zijn’. ‘En?”

“Wat bedoelt u?”

“Hoe hebt u op die mededeling gereageerd?”

“Ik trok mijn schouders op en vroeg hem waarom hij de volgende zou zijn. Op die vraag heb ik van Richard geen antwoord gekregen. Ik heb tot mijn spijt ook niet verder aangedrongen. Ik vond het idee zo absurd, zo ver van de realiteit, dat ik het verwierp.”

Hij zuchtte opnieuw.

“Maar toen ik vannacht door dat telefoontje vernam dat het slachtoffer een corpulente man was, kwam de opmerking van Richard terug in mijn gedachten. Toen ik daarna bij zijn broer Emmanuel informeerde, en hoorde dat Richard niet thuis was, kreeg ik de stellige overtuiging dat Richard het tweede slachtoffer was.”

De Cock glimlachte.

“Waarom hebt u bij commissaris Buitendam geprobeerd om deze moorden uit de publiciteit te houden?”

“Dat leek mij in het belang van de stichting. Bij negatieve publiciteit dalen de inkomsten onmiddellijk.”

“Nogmaals, waarom hebt u mij daarover niet benaderd?”

Julius Spencer keek De Cock grijnzend aan.

“Ik wist dat ik met dat voorstel bij u geen enkele kans maakte.”

De Cock boog zich iets naar hem toe.

“De slachtoffers, zowel Jean-Baptiste de Boyer als Richard Verhoeven, waren pedofiel. Wist u dat?”

Julius Spencer fronste zijn wenkbrauwen.

“Waren die twee pedofiel?”

“Absoluut.”

“Daar heb ik nooit iets van gemerkt.”

“En u?”

“Hoe bedoelt u?”

“Bent u pedofiel?”

Spencer keek hem geschrokken aan.

“Waarom vraagt u dat?”

“Gezien in het licht van de slachtoffers, is dit een gebruikelijke vraag.”

Julius Spencer schudde zijn hoofd.

“Ik heb al vele jaren een verhouding met een voor mij aantrekkelijke vrouw.”

De Cock veranderde van onderwerp.

“Er gaan geruchten dat de stichting aan zijn leden een strenge zwijgplicht oplegt…een strenge zwijgplicht mét strafbedreiging.”

“Wat voor een strafbedreiging?” reageerde Julius Spencer verwonderd.

“De dood.”

“De dood?”

“Ja. Een lid van uw stichting die de zwijgplicht verbrak, liep het gevaar geliquideerd te worden.”

De mond van Julius Spencer zakte halfopen.

“Wordt dat beweerd?”

“Ja.”

Spencer stak zijn armen omhoog.

“Wat een onzin,” riep hij geschokt.

“Natuurlijk proberen wij de vuile was binnen de deur te houden. Dat is in het belang van onze stichting. In dat licht moet u ook mijn pogingen zien om uw commissaris te bewegen publicaties over de gepleegde moorden tegen te gaan. Maar liquidaties? Dat is barbaars, middeleeuws. De mensen die dat beweren zou ik een proces willen aandoen ter zake smaad.”

De Cock luisterde onbewogen.

“De dood van Jean-Baptiste de Boyer en Richard Verhoeven,” vroeg hij kalm, “dienen door mij niet als liquidatiemoorden te worden bezien?”

Spencer kwam uit zijn stoel overeind.

“Rechercheur De Cock,” sprak hij bewogen, “stop met die nonsens. De zwijgplicht die wij onze leden opleggen, is een ethische, een moralistische zaak. Voor het verbreken van die zwijgplicht kunnen we iemand het lidmaatschap van de stichting ontzeggen…en dat is alles.”

De oude rechercheur beluisterde de uitleg met een glimlach. Plotseling kwam een man het kantoor binnenstormen. Zijn gezicht zag rood en zijn ogen flikkerden kwaadaardig.

“Het is goed dat die twee dood zijn!” riep hij met overslaande stem.

“Het is goed. De moordenaar verdient een pluim. Die twee vormden de schande van onze stichting. Ik had ze om willen brengen…zo woest was ik soms. Ik had alleen de moed niet.”

13

De Cock keek met een scheef hoofd naar Vledder, die druk was achter zijn computer.

“Heb je van Julius Spencer de ledenlijst van de Stichting Gouden Harten gekregen?”

“Ja.”

“Ook de namen van oud-leden?”

“Ja. Een complete lijst. Directeur Spencer had aanvankelijk nog wat bedenkingen.”

“Welke?”

“Hij wilde voor alles voorkomen dat de lijst zou worden gepubliceerd. Toen ik hem verzekerde dat dit niet zou gebeuren, stemde hij uiteindelijk toe dat ik het gehele ledenbestand kopieerde.”