De Cock glimlachte.
“Mooi. We moeten die lijst maar eens doornemen en kijken wat voor figuren we tegenkomen.”
Vledder gniffelde.
“Crimineeltjes met gouden harten.”
De oude rechercheur lachte.
“Die zijn er toch. Ik hoop in ieder geval op blijde verrassingen.”
Hij stak zijn hand omhoog.
“Heb je ook de naam van die vent die vanmiddag het kantoor aan de Brouwersgracht binnenstormde?”
“Ja baas,” knikte Vledder quasi-gedwee.
“George Peter de Vries,” las hij hardop, “oud 58 jaar, van beroep boekhouder, al sinds de oprichting trouw en toegewijd lid van de Stichting Gouden Harten.”
“Waar woont hij?”
“Hier in Amsterdam aan de Haarlemmer Houttuinen nummer 610.”
“Wat een opgewonden standje,” reageerde De Cock.
“Die George Peter De Vries had wel een bloedhekel aan de vermoorde mannen. Dat stak hij niet onder stoelen of banken. Hij was zo woest dat hij ze zelf wel van kant had willen maken. Zij vormden, vond hij, de schande van de stichting.”
Vledder wees naar zijn computer.
“Doen we nog wat met zijn verklaring?”
De Cock trok zijn brede schouders op.
“Niet veel. Voorlopig. Hij beticht Boyer en Verhoeven van chantage. Hij had van een paar bevriende pedofiele mannen gehoord dat zij door die twee werden afgeperst. Maar de namen van die vriendjes wilde hij niet noemen.”
Vledder ademde diep.
“Dan hebben wij geen zaak. Bovendien zijn de dode daders niet meer vervolgbaar. We kunnen de verklaring van George Peter de Vries gewoon verscheuren.”
De Cock schudde zijn hoofd.
“Wacht even, hou die verklaring van George Peter de Vries maar netjes in je computer. Misschien komt die verklaring ons later nog eens van pas. Ik heb wel degelijk belangstelling voor de pedofiele mannen die door de vermoorden werden gechanteerd.”
“Waarom?”
De Cock gebaarde.
“Wanneer men een slachtoffer tot op het bot chanteert, kweekt men een moordenaar.”
Vledder keek hem verrast aan.
“Je bedoelt dat de chanteurs allebei best eens door een gechanteerde pedofiel kunnen zijn vermoord?”
“Dat zou kunnen. Wanneer een gechanteerde man geen uitweg meer ziet en niet meer aan de eisen van zijn afperser kan voldoen, zal hij uiteindelijk uit nood zijn kwelgeest om zeep helpen. Daarvan ken ik wel een paar voorbeelden.”
Vledder grijnsde.
“Hoe vinden wij zo’n gekwelde pedofiel?”
De Cock wreef zich achter in de nek.
“Het is uiterst moeilijk om dat wereldje binnen te dringen. Dat lukt je als rechercheur bijna nooit. Pedofielen houden hun geaardheid zo veel mogelijk verborgen. Gechanteerde pedofielen doen vrijwel nooit een officiële aangifte.”
Vledder glimlachte.
“Is de kreet van George Peter de Vries voor ons een doodlopende weg?” sprak hij hoogdravend.
“Brengt de schande van de stichting ons geen stap verder?”
De Cock zuchtte.
“Felix de Waard sprak al over chantage in de stichting. Dat is nu door de kreet van De Vries min of meer bevestigd.”
De oude rechercheur zweeg even.
“Heb je al iets gehoord van onze zedenpolitie…of ze nog iets met de bestanden uit de computer van Jean-Baptiste de Boyer hebben kunnen uitrichten?”
“Ik heb nog niets van ze gehoord,” antwoordde Vledder.
“Dat kan ook bijna nog niet. Ze hebben die computer nog maar net in hun bezit.”
Hij grinnikte jongensachtig.
“Je brengt mij anders wel op een idee.”
De Cock lachte.
“Het idee…of in het huis van de vermoorde Richard Verhoeven wellicht ook een computer staat?”
Vledder knikte.
“Ik zou daar graag in willen neuzen. Wie weet wat dat oplevert. Een rijk gevulde bankrekening…horden naakte jongens.”
De jonge rechercheur maakte een mismoedig gebaar.
“Van de woning van de vermoorde Boyer had ik een sleutel.”
De Cock gebaarde achteloos.
“We komen er toch wel in.”
“Met jouw apparaatje?” vroeg Vledder met een bedenkelijk gezicht.
De Cock krulde zijn lippen.
“Bijvoorbeeld,” beaamde hij gnuivend.
“Ik denk dat we dat omstreden apparaatje niet nodig hebben. Ik ben ervan overtuigd dat Emmanuel Verhoeven ons zonder enig bezwaar zal toelaten om de computer van zijn broer te bekijken.”
Hij zweeg even.
“Het lijkt mij trouwens wel zinvol om niet alleen de computer, maar de hele woning van Richard Verhoeven grondig te bekijken. Bij Jean-Baptiste hebben we ze niet gevonden.”
“Wat?”
“De compromitterende foto’s waarmee de pedofielen werden gechanteerd.”
Met Vledder aan het stuur van hun oude Golf reden ze van de houten steiger achter het politiebureau weg. Een bleek, waterig zonnetje meldde de komst van striemende regenbuien uit een snel naderende depressie, maar het was nog droog. De Cock blikte opzij.
“Heb je het adres van wijlen Richard Verhoeven?”
Vledder knikte.
“Ik heb het opgezocht. Prinsengracht 804. Het zal wel een oud grachtenpand zijn.”
Ondanks het intensieve stadsverkeer bereikten ze voorspoedig de Prinsengracht en vonden daar — een mirakel — nog een ruime parkeerplaats aan de wallenkant tussen de bomen. Ze stapten uit en keken omhoog.
Vledder kreeg gelijk. Perceel Prinsengracht 804 was een fraai grachtenpand met een karakteristieke trapgevel en een breed bordes, bereikbaar via twee brede hardstenen trappen. De Cock hees zijn negentig kilo aan de trapleuning omhoog. Vledder volgde met een aanmerkelijk lichtere tred. Boven op het bordes bleven ze even staan en bezagen de ingang. Rechts naast de glimmende donkergroene toegangsdeur hing aan de muur een glimmend gepoetste koperen plaat met zonder enige toevoeging Emmanuel Verhoeven in zwarte verzonken letters. De Cock drukte op een sierlijk omlijste koperen bouton onder de naamplaat.
In het inwendige van het pand luidde een bel. Het duurde ruim een minuut, toen na veel gerammel met sloten de zware toegangsdeur werd geopend. In de deuropening stond Emmanuel Verhoeven. Hij droeg een groengevlekte spijkerbroek met daarop, verrassend, een witzijden blouse. Hij keek onderzoekend van De Cock naar Vledder en terug.
“Hebben jullie de dader al?” vroeg hij nieuwsgierig. De Cock schudde zijn hoofd.
“We doen ons best,” sprak hij verontschuldigend.
“Uiteraard doen we ons best. En we hopen op uw toestemming om in de woonvertrekken van uw broer Richard te mogen kijken. Wellicht vinden wij daar sporen of aanwijzingen in de richting van de dader.”
Verhoeven knikte en deed een stap opzij.
“Kom erin.”
De Cock wees naar de koperen plaat aan de muur.
“Ik mis de naam van uw broer.”
“Dit is mijn huis,” glimlachte Verhoeven.
“Door mij gekocht en betaald, en niet het huis van mijn broer.”
De Cock fronste zijn wenkbrauwen.
“Hij stond hier wel ingeschreven?”
Verhoeven knikte weer.
“Maar Richard heeft van mij nooit de sleutel van dit pand gekregen.”
De Cock keek hem verrast aan.
“Waarom niet?”
Het gezicht van Emmanuel Verhoeven versomberde.
“Ik kende de geaardheid van mijn broer en wilde per se voorkomen dat hij ongezien jonge knapen mee naar zijn vertrekken nam.”
“Kreeg uw broer nooit bezoek?”
“Ik hield dat zo veel mogelijk tegen. Zijn vriend, de vermoorde Jean-Baptiste de Boyer, is hier een paar maal geweest. Ook Julius Spencer, directeur van de Stichting Gouden Harten, heb ik een keer toegelaten.”
“Niemand meer?”
“Nee.”
“U hield uw broer onder toezicht, zogezegd?”
“Dat waren mijn condities toen Richard vroeg of hij hier mocht komen wonen.”
De Cock knikte begrijpend.