Samen met Vledder stapte hij langs Emmanuel de ruime hal in.
Emmanuel deed de zware deur achter zich dicht en wees naar een met roze marmer beklede gang.
“Aan het einde van de gang,” legde hij uit, “is een trap naar boven. Ik weet niet wat u van plan bent, maar ik verzoek u aan de situatie, de aankleding van de vertrekken, niets te veranderen. Ik wil ze ter nagedachtenis aan mijn broer in de staat houden zoals Richard ze bewoonde.”
“Dat beloven wij,” zei De Cock plechtig. Emmanuel Verhoeven bleef weifelend staan.
“Ik heb u dit nog niet verteld. Het is tijdens ons onderhoud in uw bureau aan de Warmoesstraat ook niet ter sprake gekomen.”
“Wat?” vroeg De Cock. Emmanuel spreidde zijn lange armen.
“Mijn broer Richard beschikte over veel geld,” sprak hij zorgelijk.
“Hoeveel?”
“Ik heb zijn bankrekening nooit gezien,” sprak Emmanuel, “en hij wilde met mij niet over geld praten. Maar zijn uitgavenpatroon verbaasde mij. Hij reed altijd in dure auto’s en hield lange vakanties op dure cruiseschepen.”
De man zuchtte diep.
“Indien u tijdens uw onderzoek aanwijzingen vindt over zijn vermogen,” ging hij verder, “dan wil ik als enige erfgenaam niets van dat vele geld hebben. Volgens kleeft daar namelijk een luchtje aan.”
“U bedoelt dat het niet eerlijk is verkregen?”
“Precies. Er werd in de Stichting Gouden Harten aardig gesjoemeld met geld.”
De Cock glimlachte.
“U kunt aan dat oneerlijk verkregen geld toch een positieve kleur geven.”
“Hoe?”
“Door het een goede bestemming te geven. Bijvoorbeeld een instelling die met daadkracht het leed van minderbedeelden verzacht.”
Emmanuel Verhoeven keek hem vernietigend aan.
“Maar niet,” sprak hij fel, “via die verdoemde Stichting Gouden Harten.”
Ze lieten Verhoeven staan, liepen de marmeren gang in en namen de trap naar de eerste verdieping.
In een ruim vertrek met een hoge zoldering, met uitzicht op de gracht, blikte De Cock verwonderd om zich heen. Het vertrek had een bijna identieke aankleding als de kamer in de woning van Jean-Baptiste de Boyer. Ook hier stond een uitbundige hoekbank met een opzichtige reeks roze kussens achter een rechthoekige glanzende glazen tafel.
Ook hingen aan de wanden een paar opmerkelijke fotostudies van spiernaakte jongemannen.
Een deur aan de achterzijde van het woonvertrek leidde naar een ruime slaapkamer met een niet opgemaakt tweepersoonsbed. Er hing een muffe slaapgeur.
De Cock inspecteerde de kasten. De scherpe blik van de grijze speurder kon ook hier geen dissonanten in het gebruikelijke patroon van kledingkasten ontdekken. Wel viel het hem op dat Richard Verhoeven over een groot aantal kostuums beschikte, waarvan vele uit fondantkleurige stoffen waren gesneden. Hij sloeg de deuren van de kasten weer dicht. Ook in de nachtkastjes trof hij geen bijzonderheden.
De oude rechercheur liet zich op zijn knieën zakken en gluurde onder het bed. Tot zijn teleurstelling was daar niets wat zijn aandacht vroeg. Kreunend kwam hij overeind. Plotseling stormde Vledder de slaapkamer binnen. Zijn gezicht zag rood. Hij gebaarde opgewonden.
“Kom mee,” riep hij hijgend.
“Ik heb in zijn computer gekeken. Ik heb even door zijn bestanden gesurft. Je weet niet wat je ziet.”
De Cock grijnsde.
“Naakte knapen,” reageerde hij niet-geïnteresseerd.
“Ook.”
“Wat nog meer?”
Vledder wenkte ongeduldig.
“Kom kijken.”
De jonge rechercheur liep de slaapkamer uit. De grijze speurder volgde schoorvoetend.
Een vertrek aan de achterzijde van het pand met het uitzicht op een prachtige tuin, was ingericht als kantoor. In een open kast stonden enige ordners. Op een imposant bureau stond een computer met een groot plat beeldscherm.
Vledder ging in de bureaustoel achter de computer zitten. Hij keek even op.
“Die jonge knapen wil je niet zien?”
De Cock schudde zijn hoofd.
“Ik vond als kind die naakte jongens in het gemeentelijk badhuis al verschrikkelijk.”
Vledder wees.
“Kijk.”
Op het scherm verscheen een jonge knaap, omarmd door Jean-Baptiste de Boyer. De Cock boog zich naar het scherm.
“Heb je daar nog meer van?”
Vledder knikte. Hij liet een volgend beeld zien. Het was een foto van de corpulente Richard Verhoeven, die de penis van een jonge knaap betastte. De Cock keek gespannen toe.
“Gaat dat zo door?”
Vledder schoof een volgend beeld op het scherm. Een man met een naakte jongen op zijn schoot. De jonge rechercheur wees.
“Weet je wie dat is?”
De Cock knipperde met zijn ogen.
“Dat is…eh dat is,” stamelde hij, “de fraudeur Edward van Ravensburg.”
Vledder knikte geboeid.
“Duidelijk. Die drie hebben elkaar met een paar jonge knulletjes op de foto gezet.”
De Cock bleef rechtop staan. Geschrokken. Zijn gezicht zag bleek. Het duurde even voor hij de beelden van het scherm had verwerkt.
“Heb je…eh, heb je het adres van die Edward?” vroeg hij wat beverig. Vledder knikte.
“Ik heb het wel ergens genoteerd.”
De Cock wees naar het scherm.
“Kun je die drie foto’s nu direct downloaden…zo heet dat toch?”
“Printen, bedoel je, De Cock,” zei Vledder lachend. Toen maakte hij een gebaar alsof hij het hele beeldscherm wilde oppakken.
“Moeten we die hele computer niet in beslag nemen?”
De Cock schudde zijn hoofd.
“Dat komt nog. Dat kunnen we ook door de zedenpolitie laten doen. We gaan eerst met die drie foto’s naar de woning van Edward van Ravensburg.”
“Om wat te doen?”
De Cock ademde diep.
“Om te zien of hij nog leeft.”
Vledder keek zijn oude collega verwonderd aan.
“Of hij nog leeft?” vroeg hij ongelovig. De Cock knikte.
“Als ik de situatie goed inschat, dan loopt zijn leven ernstig gevaar.”
Vledder keek hem niet-begrijpend aan.
“Omdat hij, zo nu blijkt, een relatie had met Jean-Baptiste de Boyer en Richard Verhoeven?”
“Om meer.”
Nadat Vledder de drie foto’s had geprint, pakte hij zijn notitieboekje uit de binnenzak van zijn jack.
“Edward van Ravensburg woont aan de Middenweg, nummer 812.”
“Dat is in Oost. Start jij vast de wagen, dan neem ik nog even afscheid van Emmanuel.”
Vledder sprintte voor hem uit.
Toen De Cock seconden later bij hem in de politieauto zat, keek Vledder hem vragend aan.
“Weet je wel wat je doet?”
De Cock knikte.
“Edward van Ravensburg waarschuwen dat zijn leven wordt bedreigd.”
“Door wie?”
“Dat weet ik nog niet. Rij nu maar.”
Hoewel De Cock altijd waarschuwde wanneer Vledder in het verkeer risico’s nam, liet hij hem nu begaan. In ruim twintig minuten hadden ze de Middenweg bereikt.
Edward van Ravensburg was niet thuis. Vledder keek De Cock aan.
“En nu?”
“Naar de Brouwersgracht.”
“Het gebouw van de Stichting Gouden Harten?”
De Cock knikte.
“En hou het tempo er in.”
Binnen een kwartier waren ze op de Brouwersgracht. Ze stapten uit en De Cock pakte het apparaatje van Handige Henkie uit de zak van zijn regenjas. De oude rechercheur stuntelde bij het vinden van de juiste sleutelbaard. Het duurde langer dan gewoonlijk voor hij het slot had geopend. Via de vergaderzaal renden ze naar het kantoor.
De Cock deed het licht aan. Verbijsterd bleef hij staan, met Vledder, die bijna tegen hem was opgebotst, naast zich. Voor hen op de vloer lag een man op zijn buik. Zijn benen iets uit elkaar. De rechterarm stak naar voren met de palm van de hand omhoog. In zijn rug tussen de schouderbladen stak tot aan het heft een slanke stiletto.