De Cock hurkte bij de man neer. In de palm van zijn rechterhand zag hij een klein, rood, plastic hartje. Vledder ademde zwaar.
“Het is Edward van Ravensburg.”
“Ja.”
“Geliquideerd?”
De Cock schudde zijn hoofd.
“Uit wraak vermoord.”
14
De Cock had moeie voeten.
Met een van pijn vertrokken gezicht tilde hij zijn benen omhoog en legde ze heel voorzichtig op zijn bureau. Het was daarbij alsof duizenden kleine duiveltjes met evenzovele spelden geniepig in zijn kuiten prikten. Dat was een slecht teken, wist hij. Telkens wanneer de zaken niet naar wens verliepen, wanneer hij het gevoel had steeds verder van de oplossing weg te drijven, kroop de vermoeidheid in zijn voeten en speelden deze geniepige duiveltjes hun sadistische spel.
De oude rechercheur ging in gedachten na of zijn onderzoek in de zaak van de vermoorde leden van de Stichting Gouden Harten er werkelijk zo slecht voorstond als de plotseling opdoemende duiveltjes in zijn kuiten deden vermoeden. Na ampele overwegingen kwam hij tot de trieste conclusie dat hij geen enkel lichtpuntje kon ontdekken. Zelfs na drie moorden bleef de zaak een mysterie.
Alles was nog zo duister als op het moment waarop hij het ontzielde lichaam van de vermiste Jean-Baptiste de Boyer in het kantoor achter de vergaderzaal aantrof. De twee moorden die daarna volgden brachten de zaak niet nader tot een oplossing. De Cock kneep zijn ogen even dicht en beet op zijn onderlip. De pijnscheuten kwamen in zijn kuiten terug en tekenden zijn gelaat.
Vledder keek zijn oude leermeester bezorgd aan.
“Hebje het weer?”
“Ja.”
“Dat is snel. De dag is net begonnen. Je bent nog geen halfuur op het bureau. Er is voor die kuiten van jou geen enkele aanleiding om zich te melden.”
De Cock schonk Vledder een droeve grijns. Hij trok zijn rechterbeen voorzichtig omhoog, schoof de pijp van zijn pantalon iets omhoog en betastte de bolling van zijn pijnlijke kuit.
“Ik kan er niets aan doen,” jammerde hij.
“Het komt plotseling…niet te voorspellen. Volledig onaangekondigd. Als ik een telegrammetje vooraf had gekregen, dan was ik thuisgebleven, met mijn voeten in een tobbe warm water.”
Vledder trok zijn neus iets op.
“Is daar nou echt niets aan te doen?”
De Cock schudde zijn hoofd.
“Ik heb me wel eens bij mijn huisarts beklaagd, maar volgens hem is er niets aan te doen.”
Vledder grinnikte.
“Je moet ermee leren leven.”
De Cock knikte.
“Dat doe ik. Zo’n aanval duurt nooit lang. Een paar minuten, dan is het over. Het is een familiekwaal.”
De grijze speurder zuchtte diep en legde zijn been weer op zijn bureau.
“Mijn oude grootmoeder op Urk, mijn ‘bessie’, in het dialect, had het ook. Zij gebruikte haar kuiten bijna als een barometer. Als ze helse prikken in haar stramme kuiten voelde, was er storm op komst en bleef mijn grootvader, die visser was, in de haven.”
“En klopte het?”
“Altijd. Mijn grootvader vertrouwde blindelings op de kuiten van zijn vrouw.”
“Was jouw vader visser?”
De Cock knikte met een somber gezicht.
“Zijn botter verging tijdens een woeste stormnacht. Het was laat in november. Mijn moeder — zij bezat geen voorspellende kuiten — had al een aardige sinterklaassurprise voor hem in huis.”
“Waarom ben jij eigenlijk geen visser geworden?”
De Cock glimlachte.
“Daar was mijn moeder op tegen. Ik was haar enige zoon en ze wilde mij aan de zee niet kwijt. Zij stond erop dat ik vanuit Urk in Amsterdam bij de politie solliciteerde. De politie, zei ze, kende ook wel stormen, maar daar hield je droge voeten bij.”
Vledder lachte.
“Een leuk mens, die moeder van jou.”
De Cock knikte.
“Ik heb veel van haar geleerd. Bijbelteksten, spreuken, oude gezegdes, ze bestookte mij er kwistig mee. Maar tegen één kreet van haar heb ik mij steeds verzet. Ze hield mij altijd voor: bezit uw ziel in lijdzaamheid’ ‘En dat betekent?”
“Dat je,” verklaarde De Cock, “in stille berusting je lot moet dragen.”
“Wat is daar op tegen?”
De oude rechercheur zwaaide afwerend en tilde bruusk zijn benen van zijn bureau. De helse pijnen waren blijkbaar verdwenen.
“We hebben drie onopgeloste moorden op onze nek,” riep hij fel.
“Ik ben er geen man naar om daar stil in te berusten. Mijn ziel is niet lijdzaam, die komt daartegen in opstand.”
Hij strekte zijn rug.
“Jij gaat vanmiddag naar Westgaarde?”
Vledder knikte.
“Dat wordt nog wat,” sprak hij somber.
“Dokter Rusteloos wil een gerechtelijke sectie verrichten op alle slachtoffers van de Brouwersgracht.”
De Cock fronste zijn wenkbrauwen.
“Alle drie…op één middag?”
“Ja.”
“Dan ben je wel een paar uurtjes kwijt.”
“Absoluut.”
De Cock snoof.
“Jij liever dan ik met je neus boven die opengepeuterde lijken.”
Vledder negeerde de opmerking.
“Wat ga jij intussen doen? Duimendraaien? Je zou wat achterstallig schrijfwerk kunnen doen, maar met de computer kun jij niet overweg.”
De Cock glimlachte.
“Dat blijft jouw domein. Ik heb voor vanmiddag wel wat op het oog. Je moet mij op weg naar Westgaarde even afzetten bij de woning van Julius Spencer. Ik heb met hem een afspraak gemaakt om gezamenlijk de ledenlijst van de Gouden Harten door te nemen.”
Vledder trok rimpels in zijn voorhoofd.
“Verwacht je daar wat van?”
De Cock hield zijn hoofd scheef boven zijn opgetrokken schouders.
“Ik blijf erbij,” sprak hij bedachtzaam, “dat de moordenaar onder de leden van de stichting moet worden gevonden. Die vreemde roodplastic hartjes en de toegankelijkheid van het gebouw aan de Brouwersgracht wijzen daarop. Van de gedachte aan liquidatiemoorden ben ik afgestapt.”
“Waarom?”
“Directeur Julius lijkt mij geen man die in z’n eentje de opdracht tot liquidatiemoorden kan geven.”
“Te soft?”
“Dat denk ik.”
Vledder keek De Cock onderzoekend aan.
“Gisteren, toen we de dode Edward van Ravensburg vonden, sprak jij van een moord uit wraak.”
De Cock knikte.
“De slachtoffers zijn alle drie pedofiel. Dat kan geen toeval zijn. De geaardheid van die mannen moet bij de moorden een rol spelen. Het motief kan best aversie zijn, afschuw of walging. Ik denk aan wraak.”
Vledder spreidde zijn armen.
“Uit welke hoek moet die wraakoefening komen?”
De Cock trok zijn schouders op.
“Nog geen idee. Het moet iemand zijn die het op pedofielen heeft voorzien, en wel op die pedofielen die behoren tot de leden van de Stichting Gouden Harten.”
“Waarom?”
De Cock grijnsde.
“Een goede vraag. Als we het motief kenden, konden wij de dader wellicht uit zijn schuilhoek lokken. Ik hoop dat mijn onderhoud met Julius Spencer mij vanmiddag, wat inzicht verschaft.”
De Cock had van de dierst ‘volgerij’ aan het hoofdbureau van politie een bestelbusje geleend. Het was voorzien van kijkgaten en had aan de buitenzijde reclameteksten van een niet-bestaande bakkerij. Het busje werd door rechercheurs van de volgerij gebruikt om ongemerkt verdachte huizen en personen te bespieden.
Vledder, met een zuur gezicht terug van een lange reeks gerechtelijke secties op de slachtoffers, keek zijn oudere collega stomverbaasd aan.
“Wat wil je in godsnaam met dit busje?”
De Cock schudde zijn hoofd.
“Niet in godsnaam.”
Vledder gromde.
“Sorry. Je weet wat ik bedoel.”
De Cock gebaarde voor zich uit.
“Dat busje parkeren wij vanavond op de Brouwersgracht in de onmiddellijke nabijheid van het gebouw van de Stichting Gouden Harten.”