“Wie van u is rechercheur De Cock?”
De grijze speurder stak de wijsvinger van zijn rechterhand omhoog en schonk de man een beminnelijke glimlach.
“De Cock, met ceeooceekaa,” sprak hij als een jongetje in de klas dat het goede antwoord geeft. En in een automatisme maakte hij een joviaal gebaar voor zich uit.
“En dat is mijn collega Vledder.”
De man wees naar de stoel naast het bureau van De Cock.
“Mag ik daar gaan zitten?”
De oude rechercheur knikte.
“Als het u belieft,” antwoordde hij vormelijk. De man nam plaats. De Cock liet zijn blik over hem dwalen, bezag zijn diepliggende grijsgroene ogen, het gladgekamde geel-blonde haar, de onderkin en de nek met diepe vetplooien.
“Regent het?” vroeg hij overbodig.
“Dat mag je wel zeggen,” mopperde de man. De Cock knikte glimlachend.
“Wij hebben ons aan u voorgesteld, eh…”
De man verschoof iets op zijn stoel.
“Neem mij niet kwalijk,” sprak hij verontschuldigend.
“Mijn naam is Verhoeven, Richard. Ik kom in verband met de moord op Jean-Baptiste de Boyer.”
De Cock speelde verwondering.
“Moord…dat is u bekend uit eigen ervaring?”
Verhoeven schudde zijn hoofd.
“Onze directeur, de heer Julius Spencer, heeft mij van de dood van Jean-Baptiste verwittigd.”
“Waarom?”
“Spencer en ik vormen samen zo’n beetje het dagelijks bestuur van onze Stichting Gouden Harten. Hij meende dat ik van de moord op de hoogte moest worden gebracht. Julius Spencer en ik zijn geïnteresseerd in de persoon Jean-Baptiste de Boyer.”
“Wanneer?”
Verhoeven keek De Cock niet-begrijpend aan.
“Wat bedoelt u?”
“Voor zijn dood of daarna?”
Verhoeven nam een kleine pauze, waarin hij de recherchekamer rondkeek.
“Onze interesse heeft een voorgeschiedenis,” begon hij.
“Vorig jaar heeft zich in de boezem van onze stichting een ernstig geval van fraude voorgedaan. Een van onze leden heeft geld van de stichting gestort op de rekening van een liefdadigheidsproject, waarover hij zelf het beheer had. Edward van Ravensburg heet hij.”
De Cock lachte.
“Die Van Ravensburg vond zichzelf blijkbaar een goed doel.”
Verhoeven keek bestraffend.
“Wij hebben er destijds niet om gelachen, rechercheur. Integendeel, wij waren diep geschokt. Julius Spencer en ik hebben Van Ravensburg ter verantwoording geroepen en hij heeft het geld onmiddellijk teruggestort.”
“Prachtig.”
Verhoeven knikte.
“Daar waren wij ook blij mee.”
De Cock boog zich over naar Verhoeven.
“Wat heeft de moord op De Boyer met deze fraudezaak te maken, als ik vragen mag?”
Richard Verhoeven schonk hem een verlegen lachje.
“Niets, denk ik.”
“Wat is dan de basis van uw interesse in de dode Jean-Baptiste de Boyer?” vroeg De Cock verbaasd.
Verhoevens hoofd leek weg te zakken in zijn nek toen hij zuchtte.
“Edward van Ravensburg heeft ons bij zijn bekentenis ook opgebiecht dat hij het geheim van de fraude — de sluwe manier waarop die werd uitgevoerd — aan Jean-Baptiste heeft uitgelegd.”
“Vandaar uw interesse.”
De Cock keek kort naar Vledder, alsof hij hem toestemming vroeg het verhoor alleen te doen.
“Hoewel Jean-Baptiste het hardnekkig heeft ontkend,” ging Verhoeven door, “zijn Julius Spencer en ik ervan overtuigd dat hij op eenzelfde wijze heeft gefraudeerd.”
“En?”
“Het is aan u om dit op te lossen, rechercheur De Cock.”
De Cock keek weer naar Vledder.
“Ik zal in samenwerking met mijn collega Vledder proberen de moordenaar van Jean-Baptiste de Boyer te ontmaskeren en het motief voor de moord te achterhalen.”
“En verder?”
De Cock schudde zijn hoofd.
“Verder niets.”
Verhoeven keek verrast.
“En de fraude, die De Boyer vermoedelijk heeft gepleegd?”
De Cock trok zijn schouders op.
“Ik neem aan dat destijds, toen Jean-Baptiste de Boyer nog leefde, door de Stichting Gouden Harten geen aangifte tegen hem is gedaan?”
“Nee.”
De Cock grinnikte.
“De Boyer is dood en strafvervolging eindigt bij de dood van de verdachte…”
De oude rechercheur stak in een triomfantelijk gebaar zijn armen omhoog.
“Zaak gesloten.”
5
Toen een zichtbaar teleurgestelde Richard Verhoeven met zijn corpulente habitus de recherchekamer had verlaten, trok Vledder een grijns op zijn gezicht. Hij wees naar de deur.
“Wordt hij straks geliquideerd?”
“Dat hoop ik niet,” sprak De Cock grinnikend.
“Ik heb voorlopig aan één geheimzinnige moord bij die Gouden Harten meer dan genoeg.”
Vledder gniffelde.
“Volgens de verhalen van Felix de Waard zou zijn liquidatie nu toch moeten volgen.”
De Cock kneep zijn ogen even dicht.
“Ik heb eerlijk gezegd,” verzuchtte hij, “ook met verbazing naar die Richard Verhoeven geluisterd. Over een geheimzinnige fraudezaak, waarover geen enkel lid van de Stichting Gouden Harten ook maar iets aan de openbaarheid mocht prijsgeven, vertelt hij hier zonder enige terughoudendheid.”
“En naar het schijnt met volledig medeweten van directeur Julius Spencer, de absolute oppergod van de Gouden Harten,” zei Vledder. De Cock knikte.
“Het lijkt erop dat na de moord op Jean-Baptiste de Boyer in de boezem van de Gouden Harten iets is gekanteld, dat men een andere tactiek is gaan volgen.”
“Waarom denk je dat?”
“Dat kan ik nu nog niet zeggen,” sprak De Cock hoofdschuddend.
“Met uitzondering van de knappe Gabriëlle van de Kraaienhoek, zijn de lieden die wij tot nu in deze zaak hebben gesproken, allemaal een beetje glibberig en een tikkeltje onbetrouwbaar.”
Vledder grijnsde.
“Een tikkeltje, zeg je? Dat is nog voorzichtig uitgedrukt. Naar mijn gevoel is een ‘tikkeltje’ in dit geval een zwaar understatement, om het in goed Nederlands te zeggen.”
De Cock glimlachte.
“Je hebt gelijk. Ik weet bijvoorbeeld niet wat ik van Felix de Waard moet denken. Hij spreekt over leden van de Gouden Harten die niet meer om vrijwillige giften vragen, maar die giften grofweg opeisen.”
Vledder grijnsde.
“Door middel van chantage.”
De Cock knikte.
“Dan heeft hij het over een serieuze bedreiging met liquidatie van mensen die de geheimhouding over een ernstige fraudezaak zouden verbreken, en bij ons komt Richard Verhoeven, een soort bestuurslid van de Gouden Harten, de hele fraudezaak volledig uit de doeken doen.”
Vledder trok zijn gezicht in een ernstige plooi.
“De Waard had wel gelijk, dat Jean-Baptiste de Boyer in de club van de Gouden Harten werd verdacht van het plegen van fraude.”
“Let wel,” zei De Cock, “dat Felix de Waard de man was die terecht suggereerde dat de vermiste Jean-Baptiste de Boyer vrijwel zeker was vermoord.”
Vledder zuchtte.
“Hij weet beslist meer. Die man kent blijkbaar verborgen achtergronden. Na de ultieme openbaring van Richard Verhoeven moeten wij die Felix de Waard nog eens stevig aan de tand voelen. Volgens mij kan hij zich nu vrijer en openhartiger uitlaten over zijn ervaringen in de club van de Gouden Harten.”
De Cock tikte met zijn wijsvinger tegen de zijkant van zijn hoofd.
“Weet je wat ik vreemd vind.”
“Nou?”
“Dat ze bij de Stichting Gouden Harten in zake frauduleus handelen de methode-Edward van Ravensburg kennen, en toch niet kunnen bewijzen dat Jean-Baptiste de Boyer van die methode gebruik heeft gemaakt.”
“Blijkbaar is de boekhouding van de stichting niet helemaal waterdicht,” zei Vledder.