‘En…?’
‘Toen heeft ze haar kop in de wind gegooid en is in de prostitutie geduikeld. Ik weet dat ze wekelijks een postwisseltje stuurde naar haar ongetrouwde zuster in Rotterdam, die haar kinderen verzorgde.’
‘Die zuster zal de wekelijkse postwisseltjes nu wel missen,’ zei Vledder ernstig.
De Cock knikte. ‘En de kinderen hun moeder.’
Een poosje staarden ze zwijgend naar de foto’s.
‘Keek ze nog wel eens naar de kinderen om?’ vroeg Vledder.
‘Jazeker. Ze was in haar soort zelfs een goede moeder. Als ze maar even de tijd had, nam ze de kinderen mee naar buiten. Ze had een houten zomerhuisje in Schoorl, dicht bij het strand. De dagen die ze daar met haar kinderen doorbracht, waren de gelukkigste van haar leven.’
Hij zweeg even.
‘De kinderen wisten natuurlijk niet wat hun moeder deed. Ze waren nog te jong om zich daarvoor te interesseren. Ze waren gewoon blij wanneer hun moeder weer met ze naar buiten ging en vroegen niet verder. Waarom ook?’
Vledder zuchtte. ‘Wie kon er nu belang hebben bij haar dood?’ De Cock haalde zijn schouders op. ‘Zo ogenschijnlijk niemand. Ze was gewoon een residu van een mislukt huwelijk. Meer niet. Misschien is het raadzaam haar weggelopen man eens te benaderen. Er zijn wel eens van die akelige kwesties over voogdij, ruzies over de kinderen, die soms aanleiding geven tot afschuwelijke haatgevoelens tussen vroegere echtelieden. Heb je hem al opgespoord?’
Vledder schudde zijn hoofd. ‘We hebben hem nog niet kunnen vinden,’ zei hij.
‘Was hij dan ook niet op de begrafenis?’
‘Dat… dat weet ik niet,’ stamelde Vledder. De Cock keek hem onderzoekend aan.
‘Ben je dan niet op de begrafenis geweest?’
Vledder knikte. ‘Dat wel. Maar ik… eh, ik heb alleen op de verzegeling van de kist gelet.’
De Cock schudde verwijtend zijn hoofd.
‘Leer één ding van mij, beste jongen. Kijk altijd goed uit bij de begrafenis van het slachtoffer. Geloof me, het is belangrijk. De dader wil zich nog wel eens onder de aanwezigen voegen of stilletjes op een afstand blijven kijken. Ik kan je daar genoeg voorbeelden van noemen. In de misdaad speelt het sentiment een veel grotere rol dan je zou denken.’
‘Als ik ooit nog eens een moord te behandelen krijg,’ antwoordde Vledder timide, ‘dan zal ik het niet vergeten.’
De Cock glimlachte. ‘Mooi,’ zei hij. ‘Verder nog bijzonderheden?’ Vledder schudde het hoofd. ‘Eigenlijk niet,’ zei hij mistroostig. ‘Zoals je op de foto’s kunt zien is alles in het kamertje verder heel normaal. Niets bijzonders. De kleding ligt vrij ordentelijk op de stoel en wel precies in de volgorde waarin een vrouw zich zou ontkleden. Ook de meubeltjes zijn niet verschoven. Er is, zo te zien, zelfs geen worsteling aan de wurging voorafgegaan. En buiten de wurgplekken aan de hals van het slachtoffer heeft de dader geen sporen achtergelaten. Zelfs geen fragmentje van een vingerafdruk. Het is een droevige geschiedenis. Er zit totaal geen muziek in. De zaak is zo dood als een pier.’
De Cock streek met zijn hand over zijn brede kin.
‘Dan moeten we haar nieuw leven inblazen,’ zei hij peinzend. ‘Nieuw leven?’
De Cock knikte. ‘Een zaak is pas dood als de interesse is verflauwd, als niemand er meer over spreekt. We moeten er dus voor zorgen dat de moord op Dikke Sonja weer in de belangstelling komt. De mensen moeten er weer over praten. In de tram, in de bus en thuis, bij de koffie. Wellicht dat iemand iets weet, of zich plotseling iets herinnert dat voor ons onderzoek van groot belang is.’
Vledder knikte. ‘Je hebt gelijk,’ zei hij. ‘Maar hoe blaas je een zaak weer nieuw leven in?’
De Cock grijnsde. ‘Wat denk je van een vette kop in de krant: Man van vermoorde prostituee nog steeds niet gevonden. Reeds onmiddellijk na de ontdekking van de raadselachtige moord op Dikke Sonja enzovoort, enzovoort.’
Vledder glimlachte. ‘Je had journalist moeten worden,’ zei hij gnuivend, ‘je hebt aanleg.’
De Cock greep de telefoon en gaf het berichtje aan de pers door. Hij deed het uitvoerig. Hij vertelde er nog bij dat het onderzoek met de grootst mogelijke inzet werd voortgezet. Alle beschikbare manschappen waren opgeroepen.
Vledder luisterde aandachtig mee.
Toen De Cock de hoorn had neergelegd, vroeg hij verwonderd: ‘Wie zijn dan wel die beschikbare manschappen?’
De Cock trok zijn gezicht in een vriendelijke grijns en zei: ‘Dat zijn wij, m’n jong. Jij en ik. Je hebt het zelf zo gewild. Je zult De Cock, de oude haan, weer eens van nabij horen kraaien.’ Hij beende naar de kapstok en hees zich in zijn oude regenjas. De tot een touw verknoedelde ceintuur sjorde hij nonchalant om zijn middel. In zijn grijze ogen blonk weer iets van het oude vuur.
Vledder keek naar zijn imposante gestalte. ‘Waar ga je heen?’ vroeg hij.
‘Waar gaan wij heen,’ verbeterde De Cock. ‘Berg je spulletjes maar op. Jij en ik gaan op pad en ons eerste bezoek geldt Ouwe Miep.’
Vledder haalde zijn schouders op. ‘Ik heb haar al verhoord,’ zei hij. De Cock knikte. ‘Dat weet ik,’ zei hij grijnzend. ‘Ons bezoek is niet officieel. We gaan gewoon op visite.’
Ouwe Miep. Ze had zelf jarenlang de prostitutie bedreven en kende het vak. Ze had de door haar verdiende centjes netjes bij elkaar gehouden en toen haar bezit was aangegroeid tot een aardig kapitaaltje, had ze op de Walletjes een lief pandje gekocht. Ze ging eerst nog gebukt onder een zware hypotheek met een hoge rente. Maar dat had niet lang geduurd. Spoedig had ze het pandje vrij en speelde de hoerenwaardin met veel allure. De betrekkelijkheid van het begrip ‘goed’ in ogenschouw genomen, was ze er zelfs een van het goede soort. Ze was niet slecht voor de meisjes, die ze in haar bordeeltje had verzameld. Natuurlijk lette ze op de penning. Maar dat was haar stiel. Vanaf haar zetel voor het raam gluurde ze door de gordijntjes naar de binnenglippende klanten. Haar taxatievermogen was uitzonderlijk. Ze kon vrij nauwkeurig schatten hoeveel een bepaalde klant voor zijn bezoek aan de vrouwtjes zou betalen. Een enkele blik op kleding en houding was voldoende. Ze had haar uitzonderlijke gave ook wel nodig, want er was geen kassa die de verdiensten van de meisjes noteerde. Ook bestonden er geen vastgestelde prijzen. Het was wat de gek wilde geven. En de gekken waren de mannen die het bordeeltje bezochten. Het aandeel van Ouwe Miep bedroeg vijftig procent. Ze maakte daarvoor geen ingewikkelde berekeningen. Ze schatte eenvoudig het bedrag dat haar toekwam en de meisjes droegen het gevraagde altijd zonder mopperen af, want Ouwe Miep sloeg de plank nooit ver mis.
Ze ontving de beide rechercheurs met de achterdocht van iemand die met de wet voortdurend op gespannen voet leeft. Om haar mond lag een glimlach, maar haar ogen waren waakzaam. De Cock trok zonder veel plichtplegingen een stoel van onder de tafel en ging breeduit zitten. Vledder nam wat aarzelend tegenover hem plaats.
‘Waar komen jullie voor?’
‘Koffie,’ zei De Cock kortaf, ‘en liefst met heel weinig arsenicum.’ Ouwe Miep kon het grapje niet erg waarderen. Ze keek De Cock boosaardig aan. Haar felle oogjes flikkerden. Ze schuifelde met een paar kopjes naar de keuken. ‘Ik zal eens zien,’ kaatste ze terug, ‘wat ik voor je doen kan. Ik ben gewend de politie op haar wenken te bedienen.’
De Cock grijnsde. ‘Heel vriendelijk,’ zei hij.
Toen ze weg was, stond hij op, ging op zijn gemak in haar zetel voor het raam zitten en tuurde door de gordijntjes. Buiten, aan de houten raamstijlen, was een vernuftig stel spionnetjes aangebracht, waardoor de gehele gracht van beide zijden spiegelend was te overzien.
De Cock zag schimmige mannetjes aarzelend langs de roze etalages schuifelen. Hij ontdekte een meer horizontaal geplaatst spiegeltje, dat op de ingang van het pandje was gericht. Wanneer Ouwe Miep in haar zetel zat, kon niemand ongezien in of uitgaan. Het was een perfecte uitkijkpost. De Cock zat er nog toen Ouwe Miep met de koffie binnenkwam. ‘Wat doe jij in mijn stoel?’ snauwde ze.