Ik peinsde mij suf hoe Tobias de beide vrouwtjes voor het ontkleden had kunnen betalen. De enige mogelijkheid was dat Tobias het geld had gestolen. Maar waar en hoe?’ Hij keek naar Vledder. ‘Toen Vader Mattias op het bureau verscheen, begreep ik dat hij aangifte kwam doen van diefstal van geld. Het kon niet anders.’
Vledder knikte. ‘Tot zover is het mij allemaal wel duidelijk, zei hij. ‘Maar nu vanavond. Hoe wist je dat Tobias opnieuw een aanslag zou plegen?’
De Cock zuchtte. ‘Ik wist het niet zeker,’ zei hij, ‘maar het lag voor de hand. Kijk maar eens op de kalender. Het is zondag. En dan nog iets. Voor een nieuwe moord, op dezelfde wijze gepleegd, zou Tobias opnieuw geld nodig hebben. Ik had Vader Mattias op het hart gedrukt zijn geld elke dag te tellen en mij onmiddellijk te waarschuwen, wanneer er weer geld was verdwenen. Nou, vanavond kreeg ik het telefoontje.’
Vledder knikte peinzend. ‘Toch ben ik er nog niet,’ zei hij. ‘Die vertoning met Baps en daarna die ren naar Barbara… hoe… zit het daar dan mee?’
De Cock glimlachte. ‘Denk nu eens goed door,’ zei hij. ‘De beide vorige slachtoffers waren Sonja en Gonny, dus Sodom en Gomorra. Mij verplaatsend in de gedachtesfeer van Tobias, vroeg ik mij af of er in de bijbel nog meer steden voorkwamen die Gods toorn hadden opgewekt en vanwege hun zedelijk verderf werden verwoest. Je weet dat ik jou met dezelfde vraag naar een dominee of priester heb gestuurd. Ik had ook zelf dagenlang in de bijbel gesnuffeld. De enige stad die volgens mij in aanmerking kwam, was Babel of Babylon. Zoals je je zult herinneren bracht ik die bepaalde tekst in een gesprek met Vader Mattias nog even naar voren. Vader Mattias kende die tekst; zelfs zo goed, dat hij precies wist waar die passage in de bijbel was te vinden. Ik kon gevoeglijk aannemen, dat Vader Mattias met zijn zoon wel eens over Babylon, die grote stad, had gesproken.
Uitgaande van Babylon zou het volgende slachtoffer dus een vrouwtje moeten zijn, een hoer, van wie de naam met Ba begon. Ik kende er twee, namelijk Barbara en Baps. Die beide namen stonden ook in de klapper van Vader Mattias, de bron waaruit Tobias putte. Hij kende de klapper uit zijn hoofd.
Om mijn aandacht niet te versnipperen bracht ik Barbara, hoewel onder hevig protest, naar haar ouders terug. Ik hield dus Baps over.’
‘En daarom concentreerde jij je aandacht op Baps,’ vulde Vledder aan. ‘Zij was de enige Ba van Babylon.’
De Cock knikte. ‘Ja,’ zuchtte hij, ‘tot Barbara onverwachts terugkwam. Ik had eraan moeten denken, maar ik dacht dat ze nog veilig bij haar ouders was. Ik had niet gedacht dat ze zo snel zou terugkomen. Zie je, ik had haar min of meer beledigd en ons afscheid was nogal stormachtig. Ik vermoedde dat ze wel een poosje uit mijn buurt zou blijven.’ Hij grinnikte zachtjes. ‘In ons beroep is de vrouw de meest onzekere factor.’
Ans keek hem onderzoekend aan. ‘Ze kwam dus terug,’ zei ze. De klank in haar stem deed De Cock opkijken.
‘Ja,’ zei hij toonloos. ‘Pas toen de moordenaar niet bij Baps verscheen, dacht ik aan Barbara.’ Om zijn lippen speelde een droeve grijns. ‘Ik was bijna te laat gekomen.’ Hij bleef in gedachten, strekte daarna zijn arm uit en bekeek de beschadigde knokkels van zijn hand. ‘Jammer dat ik die jongen zo’n klap heb moeten geven.’
De commissaris legde een hand op zijn schouder. ‘Je hebt fantastisch werk geleverd,’ zei hij. ‘Je hebt weer eens een prachtig staaltje van je kunnen gegeven. Er is echter nog één vraag, waarop ik graag het antwoord had. Hoe kon onze pseudo-Baps, ik bedoel, onze Ans weten wanneer de moordenaar voor haar stond. Ik heb haar in het kamertje alleen maar ‘nee’ zien schudden. De gordijntjes bleven open. Wanneer waren ze nu dichtgegaan?’
De Cock grijnsde. ‘Wanneer de moordenaar binnen was.’
De commissaris maakte een ongeduldig gebaar. ‘Dat begrijp ik,’ zei hij, ‘maar…’
De Cock knipoogde naar zijn vrouwelijke collega. ‘Ik had haar natuurlijk,’ zei hij, ‘een vrij nauwkeurige persoonsbeschrijving gegeven. Maar dat was niet het enige. Ze had ook nog een ander identificatiemiddel. Toen Vledder en ik bij Vader Mattias waren om de diefstal van het geld te bespreken, heb ik al zijn bankbiljetten gemerkt. Ik prikte met een speld, het speldje van mijn sportinsigne, in de vier hoeken van de bankbiljetten een aantal gaatjes. Als Tobias over het geld beschikte, dan kon dat alleen maar geld zijn dat hij van zijn vader had gestolen. Ans behoefde dus slechts aan de bankbiljetten, die zoals bij prostituees gebruikelijk, door de mannen ter betaling vooraf worden gegeven, te voelen en ze wist of ze Tobias voor zich had.’
Vledder schudde mistroostig het hoofd. ‘Goede mensen,’ zei hij bewonderend. ‘Ik moet inderdaad nog veel leren.’
De Cock knikte. ‘Je leert het wel,’ zei hij bemoedigend. ‘Nog een paar moorden en…’
Hij maakte zijn zin niet af. In zijn typische, wat waggelende gang slenterde hij naar de deur. ‘Het spijt me dat ik niet langer kan blijven,’ zei hij verontschuldigend, ‘maar ik moet nu nodig weg.’
De commissaris knikte toestemmend.
De Cock wuifde, draaide zich langzaam om en verliet de kamer. Nog even stond Vledder besluiteloos, toen rende hij hem na. Op de gang haalde hij hem in. ‘Mag ik mee?’ vroeg hij hoopvol.
De Cock schonk hem een matte glimlach. ‘Natuurlijk, m’n jong.’ Het gezicht van Vledder straalde van verwachting. ‘En waar gaan we heen?’
De Cock keek hem ernstig aan. ‘Zet een ander gezicht,’ zei hij streng. ‘Er wacht ons nog een droeve plicht.’
‘Plicht?’
‘Ja,’ zuchtte hij gelaten, ‘er is nog ergens een oude vader, die moet weten dat zijn zoon voorlopig niet thuiskomt. Denk eraan, m’n jong, zulke dingen mag je nooit vergeten.’