De Cock trok verwonderd zijn wenkbrauwen omhoog. ‘Kijken,’ zei hij overdreven vriendelijk, ‘gewoon kijken hoe jij de moordenaar van Dikke Sonja hebt zien binnenkomen…’ Hij wachtte even op het effect. ‘…en weer hebt zien weggaan.’
De kopjes in haar hand rinkelden. ‘Ik heb niets gezien,’ riep ze fel, ‘dat heb ik toch al gezegd. Ik heb niets gezien.’
De Cock knikte traag. ‘Dat heb je verklaard,’ zei hij langzaam. ‘Ik heb het gelezen in het proces-verbaal. Zeker. Maar je verwacht van mij toch niet dat ik dat geloof!’
Hij keek haar aan. Zijn hoofd een beetje schuin.
‘Ouwe Miep,’ zei hij zalvend, ‘we zijn al zo groot en we kennen elkaar al zo lang. Laten we geen verstoppertje spelen. Je weet altijd precies wat er hier in huis gebeurt, wie hier in en wie hier uitgaan.’ Hij klakte met zijn tong. ‘En nu uitgerekend wanneer hier een moord is gepleegd, weet je het niet? Nee, Miep, zoveel geloof kun je van mij niet verwachten.’
Ze schuifelde wat nerveus heen en weer. Haar handjes friemelden aan haar nek.
‘Ik was ziek,’ antwoordde ze nukkig. ‘Ik was die avond helemaal niet lekker. Ik ben heel vroeg naar bed gegaan.’ Ze drentelde naar de schoorsteen en pakte een doosje. ‘Hier, kijk hier. Poeiers van de dokter. Zware poeiers. Elke dag moet ik ze nemen. Vraag het maar aan hem. Vraag het aan de dokter, dan zul je het horen. Ik ben ziek.’
De Cock keek haar verwonderd aan.
‘Ziek?’ vroeg hij wantrouwend. ‘Jij… ziek?’ Zijn stem droop van sarcasme. ‘Dat is dan voor het eerst in je leven. Zolang ik hier in dit buurtje rondscharrel, heb ik je nog nooit een dag op de Walletjes gemist. Geef dat doosje eens hier.’
‘D’r staat niks op,’ zei ze weifelend.
De Cock grijnsde. ‘Geef het toch maar,’ zei hij.
De hand waarmee ze hem het doosje aanreikte, trilde.
De Cock bekeek het opschrift. ‘Het recept is van vijf juli,’ zei hij schamper, ‘een dag na de moord. Ben je toen plotseling ziek geworden?’
Ze liet het hoofd iets zakken. ‘Ik was helemaal in de war,’ stamelde ze.
De Cock knikte. ‘Ja,’ zei hij fel, ‘na de moord, maar niet daarvoor. Je begreep deksels goed dat de politie jouw verhaal over je ziekte niet zou geloven. Daarom tippelde je maandag naar de dokter en klaagde over hoofdpijn.’ Hij wees op het doosje. ‘Het zijn gewone hoofdpijnpoeders.’
Ze keek hem aan. ‘Ik heb niets gezien,’ zei ze verbeten.
De Cock draaide zijn hoofd om en gluurde nog eens in de spionnetjes. Toen stond hij zuchtend op, liep kalm naar haar toe en streek zachtjes over haar zwarte haren.
‘Je kunt,’ zei hij vriendelijk, ‘met verf het grijs van je haren verdoezelen. Dat is niet strafbaar.’ Hij stak dreigend een dikke vinger op en veranderde van toon. ‘Maar wanneer je voor mij een moordenaar verdoezelt… ouwe doerak, dan ben je met mij nog niet klaar. Dan zal ik er persoonlijk op toezien dat je je pandje kunt sluiten en dan houd ik bovendien nog een aardig celletje voor je gereserveerd.’ Hij tikte op haar voorhoofd. ‘Dringt dit goed tot je boze bolletje door?’
‘Je… je moet niet dreigen,’ slikte ze.
De Cock reageerde niet. Hij ging aan tafel zitten en slurpte behaaglijk aan zijn koffie. Toen hij zijn kopje leeg had, stond hij op. ‘Kom,’ zei hij tegen Vledder, ‘we gaan.’ Bij de deur draaide hij zich om.
‘Morgen ben ik er weer,’ zei hij dreigend. ‘Als ik jou was, zou ik vanavond maar vroeg naar bed gaan. Misschien dat een nachtje slapen je geheugen wat opfrist.’
‘Je kunt doen wat je wilt,’ antwoordde ze hem. ‘Ik heb niets gezien.’ De Cock knikte. ‘Dat deuntje kennen we al,’ zei hij gelaten: ‘Zet morgen maar een andere plaat op.’
Met Vledder achter zich aan strompelde hij het smalle trappetje af. Beneden, in het kamertje waar Dikke Sonja was vermoord, zat alweer een ander hoertje. De opengevallen plaatsen werden snel weer aangevuld. Gegadigden genoeg.
De Cock stapte bij haar binnen en keek het kamertje rond. Er was niet veel veranderd. Hij zag dezelfde situatie als op de foto’s, die Vledder hem had laten zien. Alleen het lijk ontbrak. ‘Je hebt moed,’ zei hij tegen het meisje.
‘Hoezo?’ vroeg het kind.
Hij haalde nonchalant zijn schouders op en gebaarde in de richting van de brede divan.
‘Volgens een oud gezegde komt de moordenaar steeds terug naar de plaats van zijn misdrijf.’
2
Met de hakken van zijn schoenen steunend op het bureau hing De Cock lui achterover in zijn stoel. Zijn bovenlijf ging schuil achter een grote krant. Alleen zijn warrige haardos stak er grijzend bovenuit. Hij las het bericht dat hij de vorige avond aan de pers had doorgegeven. De journalisten hadden hun best gedaan. Het was een smeuïg verhaal geworden over een grootse speurtocht door volijverige rechercheurs. De Cock las het met genoegen. De prijzende toon van het berichtje deed hem goed. Een beetje reclame mocht er best zijn. Tegen een uur of tien kwam Vledder de kamer binnen. Zijn gezicht stond ernstig. ‘Goedemorgen, De Cock.’
‘Goedemorgen, m’n jong.’
‘Er… er zit een woedende man op de gang.’
‘Zo…’
Vledder knikte. ‘De echtgenoot van Dikke Sonja.’
‘Woedend, zeg je?’
‘Ja, hij heeft al naar de commissaris gevraagd, maar die is er nog niet.’
De Cock grijnsde. ‘Laat hem maar even afkoelen.’
Hij schonk zich bedaard een kop koffie in en ging weer lui zitten.
‘Wat heeft dr. Rusteloos van de sectie gezegd?’
Vledder haalde zijn schouders op. ‘Niet veel. Enkele kraakbeenringetjes van de luchtpijp waren dichtgeknepen en het tongbeentje was gebroken. Door de afknelling van de halsslagader ontstond een bloedstuwing in de hersenen, met als gevolg een snelle bewusteloosheid. Verder waren er nog vage kneuzingen aan beide zijden van de buik, even boven de heup.’
De Cock knikte begrijpend. ‘De wurggrepen waren dus nogal krachtig. Vermoedelijk heeft de dader tijdens de wurging met zijn beide knieën op het liggende slachtoffer gedrukt, vandaar die kneuzingen aan de buik.’
Vledder keek hem met grote ogen aan. ‘Dat is een trefzekere conclusie,’ zei hij bewonderend. ‘Je bent het echt nog niet verleerd.’
De Cock glimlachte gestreeld. ‘Het is ook niet mijn eerste wurgmoord.’
Hij stond op en keek uit het raam. De ruiten waren wat vettig van de regen van de vorige dag. De daken glansden in een waterig zonnetje. Schuin beneden reed Mosie de haringman zijn kar uit de steeg. De Cock deed het raam een beetje open en snoof. ‘Vandaag vers gebakken schol,’ mompelde hij. ‘Ik dacht eerst dat het panharing was.’ Hij deed het raam weer dicht en draaide zich langzaam om.
‘Laat mijnheer de echtgenoot nu maar binnenkomen.’
‘Zou hij al genoeg afgekoeld zijn?’
De Cock grinnikte. ‘We zullen zien,’ zei hij.
Vledder liep de kamer uit. Even later hield hij uitnodigend de deur open voor een modieus geklede man van om en nabij de veertig jaar. Zijn woede scheen nog niet bekoeld. Met een rood, opgewonden gezicht stapte hij de kamer in. Zijn voetstappen klonken driftig, als van een dragonder met veroveringsdrang. In zijn rechterhand hield hij een opgerolde krant, die hij als een zwaard omklemde.
‘Ik dien een aanklacht in,’ schreeuwde hij. ‘Dit neem ik niet.’ Hij hield het zwaard omhoog. ‘Dit is een belediging, een grove belediging. Ik heb met die slet, met die hoer niets te maken.’ De Cock ging rustig op zijn stoel achter zijn bureau zitten en keek de man geringschattend aan.
‘U… eh, u bedoelt,’ zei hij aarzelend, alsof hij hem niet begreep. ‘U bedoelt Sonja, de moeder van uw kinderen?’