‘Was ze… was ze dan wat vreemd?’
‘Nee,’ zuchtte De Cock, ‘ze was alleen wat opstandig.’
‘Opstandig?’
‘Ja, ze had een gruwelijke haat tegen de wereld van de “nette” mensen en schold voortdurend op die “hoerenkerels” die met hun walgelijke wensen hun eigen, degelijke vrouwen niet wilden lastig vallen. Zie je, iedere prostituee koestert van nature een haat tegen de mannen die van haar diensten gebruik maken. Ze verachten ze. Bij de meeste vrouwen vervlakt dat gevoel op den duur. Ze aanvaarden hun positie en trachten daarvan zoveel mogelijk te profiteren. Maar bij Gonny was dat anders. Ze is eigenlijk nooit een echte prostituee geworden.’
‘Maar ze ontving toch mannen?’
‘Ja, m’n jong, maar dat is niet hetzelfde. Tenminste niet voor mij. Ik beschouw een vrouw eerst als een prostituee wanneer zij zich bij de situatie heeft neergelegd. Dat heeft Gonny nooit gedaan. Bij elke man, aan wie zij zich gaf, moest ze steeds opnieuw iets in zichzelf overwinnen. Hoe vreemd het misschien ook klinkt, maar ze bleef worstelen met haar eigen zedelijk normbesef. En omdat ze daarbij telkens een concessie moest doen aan haar eigen geweten, schold ze. Ze schold op de mannen die haar bezochten, op het geld dat ze daarmee verdiende. Maar in feite schold ze op zichzelf; op haar eigen lafheid, haar gebrek aan durf om de prostitutie vaarwel te zeggen.’
Vledder zuchtte.
Het gezicht van De Cock kreeg een droeve uitdrukking.
‘Geloof me, m’n jong,’ zei hij. ‘Je vindt nergens zoveel brokjes menselijke tragedie als juist in dit wereldje van de Wallen.’
‘Maar…’ riep Vledder, ‘ze hoeven het toch niet te doen?’
De Cock grijnsde. ‘Je lijkt een heilsprediker op zondag.’
‘Dat is het,’ zei Vledder.
‘Wat?’
‘Zondag.’
De Cock knikte. ‘Ja,’ zei hij, ‘zondag. Laten we voortmaken. De jongen die de moord ontdekt heeft, zit in het bureau nog steeds op ons te wachten.’
De Cock tuurde over de puntige daken naar het oosten, waar het eerste grauw van de nieuwe dag al aarzelend doorbrak. Hij hield zijn handen op zijn rug gevouwen en wipte een beetje op de ballen van zijn voeten om het lome gevoel uit zijn beenspieren te verdrijven. Achter hem zat die jongen. Wanneer hij in de spiegelende ruitjes keek, zag hij hem zitten op een stoel voor zijn bureau. Vledder stond wat achteraf, leunde met zijn rug tegen de muur.
De jongen was nerveus.
Hij had lang moeten wachten, op de houten bank, achter in de agentenwachtkamer. Toen waren die twee rechercheurs gekomen; een jonge, vlotte vent en een wat oudere man met een goedmoedig uiterlijk, maar met een paar ogen die dwars door je heen keken. Zo leek het.
Ze hadden hem meegenomen naar boven en midden in deze kamer op een stoel neergezet. Hij had verwacht dat ze onmiddellijk vragen op hem zouden afvuren over zijn ontdekking. Maar dat deden ze niet. De jonge rechercheur stond achter hem tegen de muur en die ouwe keek al meer dan een kwartier uit het raam, zonder iets te zeggen. Hij had zijn verhaal al klaar. Waar wachtten ze op? Hij had het al verteld, beneden, aan de wachtcommandant. Hoe hij toevallig voorbijkwam, de deur van het kamertje halfopen had zien staan en uit nieuwsgierigheid naar binnen had gekeken en toen die juffrouw had gevonden. Zo was het gegaan.
Hij keek wat angstig om zich heen. Waarom zeiden die lui niets? Hij moest naar huis. Zijn ouders zouden ongerust zijn, nu hij zo lang wegbleef.
De Cock draaide zich langzaam om. ‘Ik ben De Cock,’ zei hij. ‘Cock met ceeooceekaa. Hoe maak je het?’
De jongen stond wat bedeesd op en schudde schuchter de hand.
De Cock hield de hand van de jongen vast. ‘Een slap handje,’ zei hij, ‘voor zo’n grote kerel. Hoe oud ben je?’
‘Tweeëntwintig.’
De Cock knikte. ‘Geef me dan eens een stevige poot. Je hebt toch wel kracht in je vingers?’
De jongen kneep en De Cock schudde zijn hoofd.
‘Het lijkt nog nergens op,’ zei hij. ‘Ik dacht dat je sterker was.’ Hij liet de hand van de jongen los. ‘Hoeveel geld heb je op zak?’
‘Vijfentwintig gulden.’
‘Is dat geld van jou?’
De jongen knikte.
‘Hoe vaak kom je bij de vrouwtjes?’
De jongen antwoordde niet direct. Zijn adamsappel wipte op en neer.
‘Hoe vaak?’ herhaalde De Cock.
‘Zo… eh, zo eens in de maand.’
‘En altijd bij hetzelfde vrouwtje?’
‘Ja’
‘Bij Gonny?’
‘Ja, meneer.’
De Cock zuchtte. ‘Waarom dan eerst al die leugens, m’n jong?’ Hij pakte met een wat loom gebaar een vel papier van het bureau. ‘Ik heb hier het rapport van de wachtcommandant. Je hebt aanvankelijk verkaard dat je toevallig voorbijkwam, dat je toevallig de deur open zag staan en uit nieuwsgierigheid naar binnen ging.’
Hij keek hem strak aan. ‘Klopt dat?’
‘Ja, meneer.’
‘Het was dus allemaal niet zo toevallig?’
‘Nee, meneer.’
‘Stop met dat gemeneer,’ riep De Cock ongeduldig. ‘Vertel me liever de waarheid.’
‘Ja, eh…’
‘Je wilde dus Gonny bezoeken?’
De jongen knikte. ‘Ik stond buiten bij de boom te wachten tot ze klaar was.’
‘Er was dus al een man bij haar op bezoek?’
‘Dat dacht ik, ja. Haar gordijntjes waren dicht.’
‘En toen?’
‘Ik bleef wachten tot er een man naar buiten zou komen en zij haar gordijntjes weer zou opendoen.’
‘En?’
‘Er kwam geen man en de gordijntjes bleven dicht.’ De jongen wreef met zijn hand langs zijn nek.
‘Ziet u,’ ging hij verder, ‘het duurde zo lang. Ik was dat niet van haar gewend. Het duurde nooit zo lang. Meestal was ze in een paar minuten klaar. Toen ze haar gordijntjes maar niet opendeed en er ook geen man naar buiten kwam, dacht ik dat ze ermee was opgehouden. Het was ook al zo laat. Bijna kwart voor één.’
De Cock knikte. ‘Waarom ben je toen niet weggegaan?’
De jongen bloosde. ‘Ik had al zo lang gewacht en…’
De Cock keek hem aan. ‘En je wilde per se?’
‘Ja meneer. Ik had er het geld voor.’
De Cock zuchtte. ‘Goed,’ zei hij gelaten. ‘En toen?’ De jongen verschoof onrustig op zijn stoel.
‘Toen wou ik haar gaan vragen of ze me toch nog wilde ontvangen. De deur stond niet open, zoals ik heb gezegd. De deur was dicht. Ik klopte aan, maar kreeg geen gehoor. Toen heb ik de deur zachtjes opengedaan. Ik riep “Gonny”, en toen nog eens “Gonny”. Ik kreeg geen antwoord. Toen… eh…’
Hij stokte en friemelde nerveus aan zijn stropdas.
‘Nou,’ drong De Cock aan.
‘Toen stak ik mijn hoofd wat verder om het hoekje van de deur en zag haar liggen. Ze was helemaal naakt. Ik wist niet dat ze dood was. Ik dacht dat ze daar zo maar even lag te slapen. Daarom riep ik haar nog eens. Pas toen ik wat dichterbij kwam, zag ik die plekken aan haar hals.’
De jongen liet het hoofd zakken en begon zachtjes te snikken. De Cock liet hem even begaan.
‘Heb je haar nog aangeraakt?’
De jongen schudde heftig het hoofd. ‘Nee, nee. Ik schrok geweldig. Ik… ik heb daar maar even gestaan. Toen ben ik de deur uitgerend. Ik was totaal in de war. Ik rende als een gek langs de gracht. Ik wou naar het politiebureau, maar liep de verkeerde kant uit. Gelukkig zag ik een agent. Ik pakte hem aan zijn uniform vast en wilde hem meetrekken. Die agent dacht dat ik niet goed bij mijn hoofd was, maar hij liep ten slotte toch met mij mee.’
Hij begon wat vreemd te grinniken. ‘Nou… en de rest weet u.’
De Cock knikte. Hij woelde met zijn hand door zijn stugge haar en liep naar het raam. Het werd al lichter buiten. Door de Heintje Hoeksteeg heen kon hij de geveltjes van de Voorburgwal alweer onderscheiden. Een tijdje bleef hij staan kijken. Toen deed hij het raam open en zoog zijn longen vol frisse lucht.