Mevrouw Van der Wheere reageerde fel. Haar kleine bruine ogen schitterden achter haar brillenglazen. ‘Laten we de zaken stellen, zoals ze zijn, Jerome,’ sprak ze bestraffend. ‘Het heeft geen zin de recherche leugens te vertellen.’ Ze wendde zich tot De Cock. ‘De waarheid is dat wij niet weten waar Jonathan uithangt. Hij is verdwenen.’
De Cock verborg zijn verbazing achter een strak masker. ‘Sinds wanneer?’
Ze spitste haar lippen in een krans van kleine rimpeltjes. ‘Sinds een week of wat. Nietwaar Jerome? We hebben al enige tijd geen taal of teken van hem vernomen. Hij zal wel ergens aan de Rivièra zitten.’
Jerome knikte instemmend. ‘En als zijn geld op is,’ sprak hij laconiek, ‘komt hij weer boven water.’
Mevrouw Van der Wheere glimlachte vertederd. ‘Jonathan is altijd een vreemde jongen geweest,’ legde ze uit. ‘Een zorgenkind. We hebben zo in de loop der jaren heel wat affaires voor hem opgeknapt. Nietwaar, Jerome? Vaak zonder dat mijn man het wist.’
‘Wat voor affaires?’
De oude dame wuifde voor zich uit. ‘Speelschulden. Affaires met vrouwen. Ach, u kent dat wel. Meisjes die beweren zwanger te zijn. Chantagespelletjes van louche lieden. Beledigde echtgenoten. Ik heb al van alles bij mij aan de deur gehad. Jonathan leeft maar raak. Hij heeft ook een chronisch geldgebrek.’ Er viel plotseling een schaduw op haar gezicht. ‘Juliette leek op hem qua karakter. Feitelijk verbaast het mij niets.’
De Cock keek haar onderzoekend aan. ‘U bedoelt haar… eh… plotselinge dood?’
Ze zuchtte diep. ‘Het is de schuld van mijn man. Hij kon haar niets weigeren. Juliette was zijn oogappel. Hij gaf iveral aan toe. In alles.’ Ze schudde haar hoofd. ‘Dat is niet goed. Ik heb het Henri vaak gezegd. Het kweekt zwakke karakters. Juliette heeft nooit geweten wat nog tot de goede toon behoorde en wat niet. Ze had geen normbesef.’ Mevrouw Van der Wheere beet op haar onderlip. Ineens was ze haar pose kwijt. Haar bruine ogen vulden zich met tranen. Zenuwachtig grabbelde ze in haar handtas naar een zakdoek. ‘Juliette,’ lispelde ze, ‘mijn kind, mijn arm, arm kind.’ Ze keek omhoog naar De Cock. ‘Hoe kan iemand zoiets doen?’
De Cock antwoordde niet. Hij ontweek de blik van de oude vrouw en keek naar buiten. Tijdens zijn lange loopbaan bij de recherche had hij zich diezelfde vraag ettelijke malen gesteld. Waarom doodt iemand zijn medemens. Wraak, afgunst, hebzucht?
Commissaris Buitendam kwam tussenbeide. ‘De beweegredenen,’ sprak hij gedragen, ‘kunnen vele zijn.’ Hij maakte een hulpeloos gebaar. ‘Als we het motief kenden, waren we dichter bij de oplossing.’
Mevrouw Van der Wheere vatte beide handen van De Cock. ‘U zult hem vinden. Nietwaar? U zult hem vinden.’
In haar stem lag zo’n smeekbede, dat de rechercheur een brok in de keel schoot. ‘Ik zal hem vinden,’ antwoordde hij zacht. Jerome stond op. ‘Laten we gaan, moeder. We moeten nog naar André.’
De oude dame kwam voorzichtig overeind. Ze had zichzelf weer in bedwang. Haar tranen waren gedroogd. Het moment van zwakte was voorbij. ‘Komt u vanavond bij mij op bezoek? Acht uur. Schikt u dat? U weet waar ik woon?’
De Cock knikte. ‘Aan de Zuidelijke Wandelweg.’ ‘Juist. Nummer 325. Niet ver van de Amstel. U neemt rechercheur Vledder mee?’
‘Als u dat wenst?’
‘Heel graag. U werkt toch altijd samen met rechercheur Vledder?’
‘Al vele jaren.’
Mevrouw Van der Wheere glimlachte. ‘Ik heb thuis nog een goede cognac. U bent een kenner, heb ik gehoord.’ Ze weifelde, veranderde van toon. ‘Ik denk dat ik u iets kan vertellen dat voor uw onderzoek van belang kan zijn.’
De Cock maakte een lichte buiging. ‘Wij zullen graag komen,’ zei hij vormelijk.
De oude dame nam afscheid van Buitendam. Ook Jerome schudde de commissaris de hand.
De Cock bekeek het tafereel van een afstand. Koel, scherp observerend. Toen moeder en zoon de kamer wilden verlaten, stapte hij naar voren. ‘Als u iets hoort van Jonathan…’ hij wachtte even, ‘…laat het mij weten. Ik ben geïnteresseerd. Ik heb namelijk gegronde reden om aan te nemen dat Juliette kort voor haar dood nog een afspraak met hem had.’
Jerome slikte. ‘Kort voor haar dood?’
‘Inderdaad.’
‘Maar… eh… maar dan heeft Jonathan…’ Hij maakte zijn zin niet af, keek naar zijn moeder. De waarschuwende blik in haar ogen ontging De Cock niet.
De oude vrouw glimlachte. ‘Als we iets van Jonathan vernemen,’ sprak ze vriendelijk, ‘zullen we het u berichten. Nietwaar, Jerome?’
Jerome zag bleek.
‘Hoe was de commissaris?’
De Cock grinnikte. ‘Poeslief, dit keer. Hij kon ook moeilijk anders.’
‘Hoezo?’
‘Hij had de oude mevrouw Van der Wheere en haar zoon de stellige belofte gedaan dat ik, De Cock, de moordenaar van Juliette wel even zou opsporen.’
Vledder keek hem van opzij aan. Glimlachend. ‘Een blijk van vertrouwen.’
De Cock schudde zijn hoofd. ‘Ik ben niet zo blij met die belofte. Ten eerste is het de vraag of ik haar wel kan inlossen en ten tweede… ik ben er niet zo zeker van dat mevrouw Van der Wheere het wil.’
‘Wat?’
‘Dat de moordenaar van haar dochter wordt gevonden.’
Vledder keek verbaasd. ‘Waarom niet?’
De Cock stond van zijn stoel op en slenterde door de recherchekamer. Bij het raam bleef hij staan en keek hoe Mosie de haringman zijn brede kar door de smalle Heintje Hoeksteeg manoeuvreerde.
‘Ze pakte mijn handen,’ sprak hij traag, zijn herinnering aftastend, ‘en smeekte mij de moordenaar van Juliette te vinden. Heel theatraal. Het leek oprecht. En dat was het ook. Onder één voorbehoud…’
‘Dat het Jonathan niet is.’
De Cock knikte. ‘Precies. Als Jonathan de moordenaar is, dan hebben we van de familie Van der Wheere weinig medewerking te verwachten. Ze wilden mij nu al doen geloven dat Jonathan al geruime tijd was verdwenen en vermoedelijk ergens aan de Rivièra verbleef.’
Vledder kwam aan het raam bij hem staan. ‘Heb je ze verteld van de afspraak tussen Jonathan en Juliette?’
De Cock knikte. ‘Niet onmiddellijk. Ik heb ermee gewacht tot zij op het punt stonden te vertrekken. Begrijp je, omwille van de reacties.’
Vledder plooide zijn gezicht in een brede grijns. ‘Ik ken dat van je. Een oude truc. Een vriendelijke nekslag tot besluit.’ Hij zweeg een poosje, keek naar de ijverige haringman in de steeg. ‘Ze zeiden dus dat broer Jonathan was verdwenen, nog voor jij van die afspraak tussen Jonathan en Juliette had verteld?’
‘Inderdaad.’
De ogen van Vledder begonnen te glinsteren. ‘Maar De Cock,’ riep hij opgewonden, ‘dat betekent dat ze er rekening mee hielden.’
‘Met wat?’
‘Met broer Jonathan als moordenaar. Ze verschaften hem al bij voorbaat een alibi.’
De Cock staarde voor zich uit. ‘Het zou best kunnen,’ zei hij peinzend. ‘Een heel moeilijk te ontzenuwen alibi. De Rivièra is zó lang en kent zó veel uithoeken.’ Hij keek opzij naar Vledder. ‘Een goede opmerking,’ zei hij bewonderend.
De jonge rechercheur glunderde. ‘Zullen we zijn opsporing verzoeken?’
‘Jonathan… als verdacht van moord?’
‘Ja.’
De Cock schudde het hoofd. ‘Ik vind de grondslagen nog te zwak. Ga maar na. Wat hebben we? Feitelijk alleen de verklaring van André Beerenburgh, dat Juliette hem had gezegd dat ze een afspraak met Jonathan had.’
Vledder glimlachte. ‘Dat is inderdaad niet veel.’
‘Nee. Daar zal nog wel het een en ander bij moeten komen. Jonathan van der Wheere is voorlopig niet veel meer dan een belangrijke getuige.’ De Cock streek over het stugge grijze haar. ‘Je kunt wel vast het medaillon op de telex zetten. Misschien duikt het ergens op.’
Vledder trok zijn la open, nam daaruit een vel papier en maakte een paar aantekeningen voor de telexist. Midden in zijn werk hield hij op. ‘Ik heb een verrassing voor je. Ik vergat het bijna.’