Выбрать главу

De Cock wuifde. ‘Rij door,’ gebood hij. ‘We zijn al laat genoeg.’

Vledder drukte het gaspedaal weer in. ‘Jij wist het,’ herhaalde hij.

De Cock krabde zich achter in de nek. ‘Welke vrouw van de wereld… en dat was Juliette… draagt een bontmantel op een zwoele zomeravond.’

‘Ze droeg hem toen we haar vonden.’

De Cock knikte. ‘Inderdaad. Hoe koel en zorgvuldig de moordenaar ook te werk ging… dit was een foutje.’

‘Hoezo?’

‘Een moment van zwakte. Een daad van piëteit jegens de dode. De moordenaar heeft zijn slachtoffer niet zonder meer in de steeg op de koude straat willen leggen. Hij heeft haar met nog wat zorg willen omringen en haar daarom een mantel aangetrokken. Begrijp je, een warme bontmantel.’

‘Dat duidt op een gevoelsrelatie.’

De Cock zuchtte. ‘Een gevoelsrelatie,’ herhaalde hij traag, ‘inderdaad! Het brengt ons echter geen steek verder. Daarom heb ik je er ook niet mee vermoeid. Alle verdachte personen hadden met Juliette een gevoelsrelatie. Ga maar na… Janus van Drunnen, André Beerenburgh, Jonathan van der Wheere… Van al deze mensen kun je ten aanzien van Juliette een daad van piëteit verwachten.’

Vledder staarde weer op de weg. ‘Ik heb Rob van Dijk gevraagd te onderzoeken waar die bontmantel vandaan komt. Hij kwam er vanavond bekaf mee terug. Hij heeft er de hele dag mee langs allerlei bontwerkers gesjouwd.’

‘En?’

‘Niets.’

De Cock grijnsde. ‘Laat hem er morgen mee naar Margootje gaan.’

Het gezicht van Vledder verhelderde. ‘Dat is een idee,’ zei hij glimlachend. ‘Het zou mij niets verbazen…’

Ze bogen van de snelweg af en reden de gemeente Vught binnen. Na een tocht door een warwinkel van lanen stopten ze voor het internaat. Het was een somber, langgerekt gebouw van drie verdiepingen. Achter enige ramen brandde nog volop licht. De Cock constateerde het met genoegen. Er waren duidelijk nog mensen wakker. De rechercheurs stapten wat stijf uit de oude Volkswagen en sloften naar de grote dubbele toegangsdeur. Vledder belde. Na een paar minuten ploefte het licht in de hal aan en werd een van de deuren geopend door een al wat oudere heer op sloffen. Hij keek wat verbaasd naar de beide mannen op de stoep.

De Cock lichtte beleefd zijn hoedje. ‘We komen uit Amsterdam,’ verklaarde hij vriendelijk, ‘van de recherche van het bureau Warmoesstraat. Het is in verband met de aanslag op de kleine André Beerenburgh.’

‘Uit Amsterdam… nu nog?’

De Cock knikte. ‘We wilden graag even met de kleine André praten… het is belangrijk.’

De man keek wat weifelend van De Cock naar Vledder en weer terug. ‘Mijn vrouw is bij hem. De jongen wil niet slapen. Hij is koortsig, onrustig. Hij roept voortdurend om zijn vader. Mijn vrouw en ik weten niet goed wat we moeten doen.’ Het klonk bezorgd. ‘U weet toch dat zijn vader…’

‘Daarom… het komt ons wat onwaarschijnlijk voor. Wij kennen de heer Beerenburgh.’

De man maakte een onzeker gebaar. ‘Het schijnt toch wel zo te zijn. Ook de andere jongens zeggen het.’

‘Andere jongens?’

De man zuchtte. ‘Het is allemaal al aan de politie verteld,’ zei hij wat wrevelig. ‘Ze gingen met z’n zessen naar de IJzeren Man. Dat is een zwembad hier in de buurt. Daar gaan ze elke woensdag heen, in de middag, als het goed weer is. Onderweg moet het zijn gebeurd.’

De Cock glimlachte. ‘Ik wil toch even met hem praten.’

De man haalde zijn schouders op, deed de deur wat verder open en liet hen binnen. Daarna sloot hij weer zorgvuldig. Op zijn sloffen sjokte hij voor hen uit door een lange, slecht verlichte gang. Aan het einde stapten ze twee krakende trappen op. Boven bleef de man staan en beduidde hen te wachten. ‘Ik zal even mijn vrouw roepen.’ Hij slofte weg en kwam even later terug met een klein vrouwtje, dat kordaat op hen toe stapte.

‘Kunnen de heren zich legitimeren?’ vroeg ze onmiddellijk.

De Cock liet haar zijn legitimatiebewijs zien. ‘U heeft gelijk,’ zei hij innemend, ‘groot gelijk. U moet voorzichtig zijn. Het is echt niet denkbeeldig dat de moordenaar terugkomt.’

Ze keek hem scherp onderzoekend aan. ‘Als het zijn eigen vader is?’

‘Gelooft u dat het zijn eigen vader was?’

Ze aarzelde even. ‘Het lijkt erop.’

De Cock boog zich vertrouwelijk naar haar toe. ‘Mevrouw… eh…’

‘Govaerts.’

‘Mevrouw Govaerts, voordat u… en ik… en wij allemaal een afschuwelijke vergissing begaan…’

De jonge André Beerenburgh lag er witjes bij. Een klein, zielig, inbleek snuitje met een pleister op zijn linkerwang en rode mercurochroomvlekken op zijn voorhoofd. Hij had helblauwe ogen en hetzelfde blonde haar als zijn moeder. Hij richtte zijn hoofd op van het kussen, maar toen hij zag wie er binnenkwam, liet hij het weer zakken. Er lag een duidelijke trek van teleurstelling op zijn gezicht. De Cock stapte voorzichtig naderbij en legde zijn hoedje aan het voeteneinde. Hij maakte een grimas, frunnikte wat aan zijn neus en wist niet goed hoe te beginnen.

‘Ik heet De Cock… geen gewone kok… maar met ceeooceekaa. Mijn over… overgrootvader vond een gewone kok niet zo mooi. Wat kaal, geloof ik.’ Hij haalde zijn logge schouders op en lachte wat schaapachtig. ‘Mag ik even bij je komen zitten?’

Er was bijna geen reactie op het bleke gezichtje.

‘Ik ben van de politie,’ ging De Cock verder. ‘Ik hoorde vanavond dat je een ongeluk had gehad en je in bed lag. Ik ben toen helemaal uit Amsterdam gekomen om met je te praten.’

‘Waarom komt mijn vader niet?’

‘Je… eh… je vader komt morgen.’

De jongen keek argwanend naar hem op. ‘Beloofd?’

De Cock stak een grote knuist vooruit. Aarzelend kwam een armpje boven dek. ‘Beloofd,’ zei De Cock strak. ‘Als hij niet wil, kom ik hem morgen zelf bij je brengen.’ Hij lachte breed. ‘Maar hij wil best.’

‘Waar is hij nu?’

‘Ik denk bij mij in het politiebureau in Amsterdam. Ze zouden hem gaan halen.’

‘Waarom?’

‘Ik wil met hem praten, zoals ik nu met jou praat.’

‘Houdt u hem vast… in een cel?’

De Cock keek hem trouwhartig aan. ‘Zullen we het doen?’

De kleine André knipperde zenuwachtig met de ogen. ‘U moet hem vragen waarom hij het heeft gedaan.’ Het klonk verontwaardigd.

De Cock zuchtte diep. ‘Ik zal het hem vragen,’ sprak hij weifelend, ‘maar misschien weet hij het niet meer.’

Er kwam wat kleur op zijn bleke wangen. ‘Natuurlijk weet hij het. Hij zag me toch? Hij kwam in de verte aanrijden. Ik liep de weg op en zwaaide.’

‘Hoe wist je dat het je vader was?’

De helblauwe ogen van de jongen lichtten op. ‘Zijn wagen. Mijn vader heeft een sportwagen, een lichtblauwe, een Opel GT met koplampen die zo inklappen. Het is een moordwagen. Snel. Mijn vriendjes zeggen ook dat het een moordwagen is.’

‘Je zag zijn nummer?’

‘Nee, maar het was pappa’s wagen.’

De Cock knikte traag. ‘Jij liep de weg op en zwaaide?’

De kleine André draaide zijn hoofd naar de andere kant van het kussen. Zijn onderlip trilde. ‘Ik… eh… ik dacht dat hij zou stoppen…’ begon hij hakkelend, ‘en dat hij meeging… en dat we allemaal mee mochten rijden… naar de IJzeren Man… maar ineens… ineens reed hij op mij af… gewoon, recht op mij af. Ik riep pappa… pappa, riep ik… en toen ben ik gevallen.’ Hij slikte en likte aan een traan die langs zijn neus gleed. ‘Ik… eh… ik dacht dat hij per ongeluk op de verkeerde rem had getrapt… en dat hij verderop zou stoppen… maar hij reed door. hij reed door.’ Het jochie barstte in tranen uit. ‘Hij reed door… hij kwam niet eens naar mij kijken.’

De Cock worstelde met een brok in zijn keel. Hij streek onhandig met een kromme vuist over het klamme blonde haar.