Выбрать главу

‘Mijn vriendjes zeggen dat het een rotvent is… dat ik een rotvader heb… een gekke vent, die me wil doodrijden.’ Hij draaide zijn betraand gezicht naar De Cock. ‘Heb ik een rotvader?’

De Cock schudde het hoofd. Zijn gezicht vol diepe rimpels stond heel ernstig. ‘Jij hebt geen rotvader, André,’ zei hij beslist. ‘Helemaal niet. Het was vanmiddag jouw vader niet.’

De jongen keek hem gespannen aan. ‘Mijn vader niet? Maar het was zijn wagen.’

De Cock glimlachte. ‘Hoeveel Volkswagens zijn er… Renaults, Fiats, Fords, Lelijke Eenden… noem maar op.’

Er kwam een glinstering in de blauwe ogen. ‘Het was een andere Opel… ja… een andere Opel-sport.’ Het klonk als een gejubel.

De Cock knikte. ‘Met een andere vent… een stomme vent, die niet kon rijden.’

Over het betraande gezicht gleed een lach. ‘Een stomme vent,’ herhaalde hij opgelucht. ‘Natuurlijk… een vent die niet kon rijden.’ Hij keek naar de rechercheur op. ‘Vertelt u het ook aan mijn vriendjes?’

De Cock hield zijn hoofd een beetje schuin. ‘Ik denk niet dat ik daar nog tijd voor heb. Ik moet terug naar Amsterdam. Maar vraag het morgen aan je vader.’

Het jochie zuchtte diep. ‘Ja,’ zei hij berustend, ‘die doet het wel.’

‘Vast.’

20

Ze reden terug naar Amsterdam. Rustiger. Vledder neuriede een oud schoollied. De Cock zat onderuitgezakt naast hem. Het hoedje half op zijn ogen.

‘Ik heb aan de kleine André Beerenburgh gezegd dat het zijn vader niet was.’

‘Nogal voorbarig.’

De Cock bromde. ‘Het kan mij geen barst schelen. Ik kon die jongen niet in onzekerheid laten. Denk je eens even in wat dat kereltje in zijn korte leven allemaal heeft meegemaakt. De scheiding van zijn ouders, de plotselinge dood van zijn moeder en nu dit. Het kon er naar mijn gevoel echt niet meer bij.’ Hij duwde zijn oude hoedje bruusk naar achteren en veranderde van toon. ‘En als het onverhoopt toch zijn eigen vader is geweest, dan ben ik persoonlijk bereid hem al zijn botten te breken.’

Vledder keek verrast opzij. Hij had zijn oude mentor nog nooit zo gehoord. ‘André Beerenburgh heeft een lichtblauwe Opel-sport.’

De Cock knikte. ‘Het heeft de jongen in de war gebracht.’ Hij kwam met een ruk overeind. ‘Hoe komt iemand op het idee,’ riep hij wild. ‘De aanslag heeft een bijna duivelse opzet. De dader kon verwachten dat de jongen vrijwel argeloos op de wagen zou toelopen.’

Vledder reageerde niet direct. ‘Hij moet aan een aantal voorwaarden voldoen.’

‘Voorwaarden?’

‘Ja. De dader wist dat de kleine André in Vught in een internaat zat, en hij wist dat de jongen vrijwel elke woensdagmiddag naar de IJzeren Man ging om te zwemmen. De aanslag heeft de nodige voorbereidingen gekost. Tijd en plaats zijn zorgvuldig gekozen.’ Vledder pauzeerde even. ‘Terwijl jij bij de kleine André was, ben ik in Vught even naar het politiebureau gereden. De opper was er nog. Hij had de situatie ter plaatse onderzocht en was bezig met tekeningen. Volgens hem mag het een wonder heten, dat de jongen er zo goed vanaf is gekomen. Hij vond het ook een onwaarschijnlijke zaak, dat de moordaanslag door de jongen zijn eigen vader werd uitgevoerd. Maar de feiten lieten hem geen andere keus. Hij moest ons wel verzoeken André Beerenburgh te arresteren.’

‘Dat begrijp ik. Hij kon moeilijk anders. Heb je gezegd dat we de uitvoering van het verzoek nog even willen opschorten?’ Vledder knikte. ‘De opperwachtmeester had er vrede mee. Hij wilde ons onderzoek naar de moorden niet doorkruisen. Hij vroeg zich alleen af… als het André Beerenburgh niet was… hoe kwam de dader dan aan zijn wagen?’

De Cock schudde het hoofd. ‘Niemand heeft het nummer opgenomen. Het was een lichtblauwe Opel-sport met inklapbare koplampen. Een bijzondere wagen. Akkoord. Het kereltje liep er impulsief op af. Maar was het de wagen van André Beerenburgh? Ik geloof er niet in.’

Vledder keek hem van opzij aan. ‘Jij wilt er niet in geloven. Dat is het.’

De Cock knikte traag voor zich uit. ‘Misschien… misschien heeft het leed van de kleine jongen mijn inzichten vertroebeld.’ Hij aarzelde even, schoof zijn dikke onderlip vooruit. ‘Vraag toch morgen aan de importeur hoeveel van die lichtblauwe Opel-sportwagens er zijn ingevoerd en aan wie ze zijn verkocht. En dan nog wat.’

‘Ja?’

‘Bezorg me een foto van Jonathan van der Wheere.’

Robert Antoine van Dijk keek lodderig op, toen Vledder en De Cock de recherchekamer binnenstapten. Naast hem, nerveus rokend, zat André Beerenburgh. Hij sprong wild overeind en liep op De Cock toe.

‘Wat zijn dat voor manieren om mij hier de halve nacht vast te houden?’

‘Bent u gearresteerd?’

Achter zijn rug schudde Van Dijk het hoofd.

André Beerenburgh reageerde woedend. ‘Ik ben hierheen gelokt. Mij werd gevraagd vrijwillig medewerking te verlenen.’

De Cock haalde nonchalant zijn schouders op. ‘Dan had u toch kunnen gaan?’ Hij glimlachte. ‘Maar ik ben bang dat mijn collega Van Dijk u dan heel formeel had gearresteerd.’

André Beerenburgh keek hem verward aan. ‘Gearresteerd?’

De Cock knikte. ‘Waarom heeft u mij nooit gezegd dat u een zoon had?’

‘U heeft mij er nooit naar gevraagd.’

De Cock grijnsde een beetje vals. ‘Wij hebben destijds uitgebreid over u en uw huwelijk met Juliette gesproken. Het lag toch voor de hand dat u mij had verteld dat uit die verbintenis een zoon was geboren.’

André Beerenburgh weifelde. ‘Ik… eh… ik vond dat geen belangrijk aspect.’

De Cock keek hem wat schuins aan. ‘Och kom… is een erfdeel van het fortuin van de Van der Wheeres geen belangrijk aspect? Door de moord op Juliette, vriend Beerenburgh, bent u als wettige vertegenwoordiger van uw minderjarige zoon in een belangrijke positie gemanoeuvreerd. Heeft u dat nooit beseft?’ De stem van De Cock droop van sarcasme. ‘Jaloezie was één… maar u had meer redenen om Juliette van der Wheere naar het leven te staan.’

André Beerenburgh likte aan zijn droge lippen. ‘Ik heb haar niet vermoord. Ik heb u dat meer gezegd.’

De Cock zuchtte omstandig. ‘U hebt dat meer gezegd,’ herhaalde hij traag. ‘Waar was u vanmiddag?’

‘Thuis, aan de Sloterplas.’

‘En uw wagen?’

‘Mijn wagen?’

‘Ja, de Opel-sport.’

André Beerenburgh keek hem niet-begrijpend aan. ‘Die heb ik vanmorgen naar de garage gebracht.’ Hij wees op Vledder. ‘Ik was hier vanmorgen om de eigendommen van Juliette op te halen. Van hier ben ik met de wagen naar de garage gereden. Ik ben met een andere wagen thuisgebracht.’

‘Is er iets met uw wagen?’

‘Hij moest worden doorgesmeerd en er was een kleinigheid aan de ontsteking. Ze zouden hem morgen weer voor mijn deur zetten.’

‘Hij heeft dus de hele middag in de garage gestaan?’

André Beerenburgh trok zijn schouders op. ‘Tenzij het personeel van de garage ermee is gaan rijden.’ Hij keek vragend naar De Cock. ‘Is er iets gebeurd?’

De Cock streek met zijn hand over zijn gezicht. ‘Vanmiddag,’ sprak hij langzaam, ‘is uw zoon in Vught aangereden.’ Hij stak bezwerend een hand op. ‘Het is niet ernstig. Gelukkig. Maar de wagen waarmee hij werd aangereden, was een lichtblauwe Opel-sport, een bijzondere wagen met inklapbare koplampen.’ André Beerenburgh zonk op een stoel neer. Zijn gezicht zag bleek. ‘Mijn jongen… aangereden? Wat heeft hij?’

De Cock schudde het hoofd. ‘Ik zei het u al… niets ernstigs. U moet hem morgenochtend in het internaat gaan opzoeken. Het zal de jongen goed doen. Hij verwacht u.’

André Beerenburgh kwam traag uit zijn stoel overeind. Op zijn gelaat lag een vreemde, bijna angstaanjagende uitdrukking. Hij keek De Cock met grote ogen aan. ‘En jij dacht… en jij dacht…’ Hij grinnikte vreugdeloos, dwaas. ‘Jij dacht dat ik mijn zoon… vent, je bent gek.’ Hij schreeuwde wild. Zijn stem sloeg over. ‘Je bent gek, weet je… stapelgek.’