Выбрать главу

De Cock gaf Van Dijk een wenk. ‘Breng meneer naar huis,’ zei hij loom.

De Cock trok een grimas tegen zijn eigen spiegelbeeld en trok zijn das recht. Hij had er weer zin in. Een goede nachtrust had de helse prikkeling uit zijn kuiten verdreven en zijn moede geest verkwikt. De loomheid was weg. In zijn aderen bruiste weer het tonicum van de strijdlust. Hij grapte tegen zijn vrouw, slurpte hoorbaar van zijn koffi e en ging zich uitgebreid te buiten aan toast met jam. Veel later dan zijn gewoonte was, stapte hij naar buiten en slenterde op zijn gemak naar de Warmoesstraat.

Op de tweede etage, in de recherchekamer, kwam Vledder hem stralend tegemoet. ‘Ze hebben die sportwagen gevonden,’ riep hij blij enthousiast. ‘Hij stond niet ver van het station in Den Bosch in een klein doodlopend straatje.’

‘Welke sportwagen?’

Vledder keek hem verward aan. ‘Die lichtblauwe Opel-sport, waarmee de aanslag in Vught is gepleegd. De wagen van André Beerenburgh is het niet. Ik heb dat nagetrokken. Het klopt wat hij ons gisteren zei. Zijn wagen heeft praktisch de hele dag in de garage gestaan.’

‘Akkoord,’ reageerde De Cock. ‘Maar waarom is het die wagen in Den Bosch wel?’

Vledder lachte wat geheimzinnig. ‘Het is een splinternieuwe. Er zat een handelaarskenteken op. Het nummer was opzettelijk met vuil besmeurd en van een afstandje vrijwel niet te ontcijferen. Ze hebben in Den Bosch de wagen dactyloscopisch onderzocht, maar geen fragmentje kunnen vinden. Begrijp je, net als bij Juliette en de oude vrouw.’

De Cock klemde zijn lippen op elkaar. ‘Onze zorgvuldige moordenaar.’

Vledder knikte instemmend. ‘Ik heb het handelaarsnummer onmiddellijk in Den Haag opgevraagd. Het kenteken bleek afgegeven aan een importeur in Utrecht.’

‘En die heb je gebeld?’

‘Ja. Men begreep direct over welke wagen het ging. Blijkbaar had kort tevoren de politie uit Den Bosch al gebeld. Na enig heen-en-weergepraat kreeg ik een zoetgevooisde verkoper aan de lijn, die mij vertele dat er gistermiddag, zo rond de klok van twaalf uur, een gentleman aan de zaak verscheen, die minzaam vroeg of er nog een lichtblauwe Opel-sportwagen in voorraad was.’

Vledder maakte een hoffelijk handgebaar. ‘Er was er nog één.’

De Cock trok grillige accolades rond zijn lippen. ‘En die wilde de gentleman onmiddellijk meenemen.’

‘Precies. Men had wat bezwaren. Het was niet gebruikelijk. De wagen was nog niet rijklaar. Er moest nog het een en ander aan gebeuren.’

‘Maar men zwichtte.’

Vledder boog vormelijk. ‘De wagen werd in allerijl in orde gebracht. De gentleman mocht wel een paar dagen op het handelaarsnummer rijden, maar een nieuw kenteken op naam van de eigenaar moest onmiddellijk worden aangevraagd. Bovendien diende een rekening te worden uitgeschreven.’

‘De gentleman gaf zijn naam.’

Vledder knikte met een ernstig gezicht. ‘Jonathan van der Wheere.’

Een tijdlang zwegen beiden. De Cock had het verlammende gevoel dat hij tegen een onneembare veste beukte, dat het hem nooit zou lukken zijn hand op de moordenaar te leggen. Toch moest het gebeuren. En snel. De man werd steeds driester.

Hij had uitgebreide maatregelen genomen om het leven van de jonge André Beerenburgh te beschermen. Maar hoe lang kon hij de veiligheid van het kind garanderen?

Vanmorgen, op weg naar het bureau, had hij het plan overwogen de kleine jongen als lokaas te gebruiken, maar hij had het idee als te riskant verworpen. Er moesten andere wegen zijn.

Hij keek naar Vledder. ‘Hoe is het met de herkenningsmogelijkheden?’

De rechercheur schudde triest het hoofd. ‘Net als bij de antiquair… vrijwel nihil. Jonathan van der Wheere droeg bij de importeur weer een donkere bril. De beschrijving stemt overeen.’

De Cock grijnsde. ‘Een gentleman.’

‘Een gentleman,’ herhaalde Vledder smalend. ‘Het gekke is dat alle mensen die hem kennen of die met hem in aanraking zijn geweest, hetzelfde woord gebruiken. We kunnen gerust aannemen dat hij een charmante man is, dat zijn verschijning indruk maakt, zowel op mannen als op vrouwen.’

De Cock knikte peinzend. ‘Heb je al een foto van hem?’

‘Van Dijk is ermee onderweg.’

‘Waar heeft hij hem vandaan?’

Vledder glimlachte. ‘Van Margootje van Stové.’

‘Liet ze hem binnen?’

‘Blijkbaar wel. Ik heb hem met de bontmantel weggestuurd. Hij belde net op. De mantel was niet van haar. Maar ze had wel een foto… op erewoord retour.’

‘Uiteraard.

Vledder keek hem onderzoekend aan. ‘Wat ben je met de foto van plan?’

De Cock schoof zijn kin naar voren. ‘Vanavond om kwart over acht na het nieuws, op de televisie. We kunnen echt niet langer wachten. Jonathan van der Wheere moet boven water komen.’

21

Het gezicht van de commissaris stond vriendelijk. Hij wuifde naar de stoel voor zijn bureau. De Cock bleef wat houterig staan. Hij pakte de foto van Jonathan van der Wheere uit de binnenzak van zijn colbert en legde die voor de commissaris neer.

‘Ik wil dit gezicht vanavond op de televisie met een uitgebreid verzoek om inlichtingen.’

De commissaris nam de foto op. ‘Wie is het?’

‘Jonathan van der Wheere.’

De grijze politiechef liet het portret uit zijn handen vallen als gold het gloeiend ijzer. Hij schoof het met zijn nagels naar De Cock terug en schudde fel het hoofd. ‘Dat gebeurt niet.’

De Cock tikte op de foto. ‘Die man wordt verdacht van het plegen van twee moorden,’ riep hij luid, nadrukkelijk. ‘En het heeft er alle schijn van dat zijn moordlust nog lang niet is bekoeld. Gistermiddag is er in Vught een duidelijke aanslag gepleegd op het leven van de kleine André Beerenburgh. We mogen niet langer lijdelijk toezin. Die man moet worden opgespoord. Zo snel mogelijk.’

De oude commissaris stak beide handen omhoog, de handpalmen naar voren. ‘Je kunt doen wat je wilt, De Cock,’ zei hij scherp, vinnig, ‘maar deze foto komt niet op de televisie.’

De Cock pakte het portret van Jonathan op en borg het gelaten in zijn binnenzak. ‘U weigert dus uw medewerking te verlenen?’ Het klonk wat dreigend.

De commissaris keek naar hem op. ‘Ik waarschuw je voor publicaties in de pers.

De Cock reageerde koel. ‘U hoeft mij niet te waarschuwen. Ik weet waar mijn verantwoordelijkheid ligt. Ik waarschuw u…’

Hij kneep zijn lippen op elkaar. ‘Als er iets met de kleine André Beerenburgh gebeurt, stel ik u persoonlijk aansprakelijk.’

De commissaris kwam met een rood hoofd overeind. Hij wilde iets zeggen.

De Cock keek hem hoofdschuddend aan. ‘U hoeft mij ook niet de kamer uit te sturen,’ zei hij rustig. ‘Ik ga zelf wel.’

Vledder keek hem somber aan. ‘Wat doen we nu?’

De Cock streek met zijn hand over zijn gezicht. ‘Alleen een wonder kan ons nog helpen,’ zei hij wat moedeloos. ‘Ik had gehoopt met het brengen van de foto van Jonathan van der Wheere op de tv het onderzoek nieuw leven in te blazen. Begrijp je, het wonder een handje te helpen. Maar de Ouwe wil er niet aan. Ik was er, eerlijk gezegd, al bang voor.’

‘Weet je niets anders?’

De Cock haalde wat nonchalant zijn schouders op. ‘Affi ches… in de vorm van een bijzonder opsporingsblad. Dat is het gebruikelijke recept. Maar het sorteert zo weinig effect. Het is niet dynamisch genoeg. Het duurt bovendien dagen voor ze over het hele land zijn verspreid.’

Hij krabde zich achter in de nek. Het was een gewoontegebaar wanneer hij nadacht. ‘Heb je van het portret nog reproducties laten maken?’

Vledder knikte traag. ‘Zo’n twintig. Ik ben zelf even naar het atelier gegaan. De reproducties zijn vanmiddag klaar. Het origineel kon ik direct mee terugnemen.’