Hij keek verward om zich heen, ontmoette het strakke gezicht van de jonge rechercheur. ‘Wat… eh… wat moet u hier?’
De Cock antwoordde niet. Hij hield het hoofd een beetje schuin en nam de ander nauwkeurig op. Hij schatte hem op voor in de veertig, een lange, slanke, niet onknappe man met grote, bruine ogen en zwart, golvend haar, beginnend grijs aan de slapen.
‘Wie heeft u binnengelaten?’ De stem van de man werd iets vaster.
Rechercheur De Cock trok rimpels in zijn voorhoofd. Hij genoot van de situatie. ‘Ik kan me niet herinneren dat u zich aan ons heeft voorgesteld… is het wel?’
De man bracht zijn kin iets naar voren. ‘Beerenburgh… André Beerenburgh. Ik ben een vriend… een goede vriend van Juliette.’ De Cock glimlachte. ‘Ik begrijp het. Zo goed, dat u over de sleutels van haar huis beschikt.’
André Beerenburgh maakte een artistiek gebaar. ‘Dat is een oud privilege. Het is mij nooit ontnomen. Ik ben namelijk meer dan vijf jaar met haar getrouwd geweest.’
De Cock knikte traag. ‘Vijf jaar,’ zei hij nadenkend, ‘en uw relaties met uw ex-vrouw zijn nog zo intiem dat u het zich kunt permitteren om zomaar midden in de nacht binnen te vallen.’ Hij keek hem onderzoekend aan. ‘U heeft nog steeds de supervisie?’
‘Supervisie?’
‘Ja. Ik kan me niet herinneren dat u heeft gebeld. Was het een onaangekondigde controle?’
Het gezicht van André Beerenburgh werd rood. ‘Ik ben wettig van haar gescheiden,’ riep hij wild. ‘Juliette is volkomen vrij om te doen en te laten wat zij wil. Ik houd geen toezicht.’
De Cock plooide zijn gezicht in ongeloof. ‘Geen toezicht?’ vroeg hij lichtelijk verbaasd. ‘Wat is het dan? Hoe wilt u uw nachtelijk bezoek dan verklaren?’
André Beerenburgh schudde verward het hoofd. Hij leek sprakeloos. Zijn mond zakte open. ‘Verklaren? Verklaren?’ sprak hij afwezig.
De Cock knikte hem vriendelijk toe. ‘Ik wacht,’ zei hij laconiek. ‘Wat doet u hier?’
De man staarde hem aan, vreemd, verbijsterd. Toen scheen er iets in hem te knappen, sprongen de banden van zijn zelfbeheersing. Hij gebaarde plotseling heftig. Zijn grote, donkere ogen schoten vuur. ‘Dat… eh… dat gaat u geen bliksem aan,’ schreeuwde hij. ‘Ik heb u niets te verklaren. Niets, begrijpt u, niets. Wie geeft u het recht dit huis binnen te dringen en mij impertinente vragen te stellen? Ik wil dat u onmiddellijk vertrekt.’
De Cock keek hem scherp aan, lette op elke expressie van het gezicht. ‘Ik vertrek alleen,’ zei hij traag, ‘op het uitdrukkelijk verzoek van de bewoonster.’
André Beerenburgh klemde zijn lippen op elkaar. ‘Ik ga het haar onmiddellijk vragen. Is ze boven?’
‘Wie?’
‘Juliette.’
De Cock antwoordde niet direct. Hij schoof zijn dikke onderlip naar voren en haalde zijn schouders op. ‘Of ze boven is…’ Hij weifelde, ‘…dat is niet aan mij om te beoordelen.’
André Beerenburgh keek de rechercheur aan. Onderzoekend. Er was iets in de toon van de oude rechercheur dat hem verwarde. ‘Ik begrijp u niet,’ zei hij onzeker.
De Cock zuchtte. ‘Juliette van der Wheere,’ sprak hij gedragen, ‘is niet… behoort niet meer tot de levenden. Ze werd een paar uur geleden vermoord.’
Het duurde een paar seconden voordat de woorden van De Cock tot hem doordrongen. Toen sloeg hij verbijsterd de handen tegen het hoofd. Zijn gezicht zag asgrauw. ‘Vermoord?’ vroeg hij hees.
De Cock knikte. ‘Gewurgd.’
André Beerenburgh wankelde. Zijn tastende hand zocht houvast aan de deurstijl. ‘Dus toch.’
De Cock reageerde scherp. ‘U bedoelt?’
‘Ik heb het al weken zien aankomen.’
‘De moord?’
André Beerenburgh knikte. ‘Iets dergelijks. Men kan niet ongestraft met gevoelens van anderen spelen. Dat kan niet. Ik heb haar gewaarschuwd. Steeds weer. Maar ze wilde nooit luisteren.’ Hij lachte vreugdeloos. ‘Ze dacht dat alle mannen zo tolerant waren als ik.’
De Cock keek hem aan. ‘U was tolerant?’
‘Tot in het waanzinnige.’
‘U bent van haar gescheiden.’
‘Omdat Juliette het wilde. Ze wilde haar vrijheid terug.’ Hij lachte opnieuw, vreemd, grinnikend, met een wreed vertrokken mond. ‘Vrijheid. Ze onderhield al relaties met tal van mannen toen we nog getrouwd waren. Openlijk.’
‘Ze was u dus ontrouw.’
‘Schaamteloos was ze. Ze deed niet eens haar best haar ontrouw voor mij te verbergen. Toen de scheiding was uitgesproken, barstte ze pas werkelijk los. Men sprak er algemeen schande van.’
De Cock maakte een gebaar met zijn hand. ‘Dat kon u toch onverschillig zijn.’
André Beerenburgh liet zich in een van de fauteuils zakken. Zijn gezicht kreeg weer wat kleur.
‘Ik hield van haar,’ zei hij toonloos. Hij keek de rechercheur aan. ‘Liefde eindigt niet op het moment dat je advocaat je belt en zegt dat je bent gescheiden. Het blijft. Je weigert te geloven dat in de ander alles is gedoofd wat vroeger was…’ hij schudde droevig het hoofd, ‘…of misschien nooit is geweest.’ Het klonk bijna cynisch.
De Cock ging tegenover hem op de bank zitten. ‘Als ik u goed beluister, dan had de scheiding voor u geen wezenlijke betekenis. U woonde niet meer op hetzelfde adres. Dat was alles. Uw gevoelens voor haar veranderden niet. U bleef haar in het oog houden.’
André Beerenburgh klemde zijn lippen op elkaar. ‘Ik controleerde haar niet,’ riep hij fel.
De Cock knikte bedaard. ‘Dat heeft u al eens gezegd,’ zei hij kalm. ‘Maar de plotselinge dood van Juliette van der Wheere verbaasde u niet. U had het min of meer verwacht.’
Hij boog zich iets naar voren. Zijn grijze ogen keken de man voor hem scherp aan. ‘André Beerenburgh… wie was niet zo tolerant als u?’
4
Een gestaag vallende regen had het vuil van daken en straten gespoeld, het woelige stadsverkeer verpakt in een sluier. De bomen dropen en de eeuwenoude geveltjes leunden genoeglijk tegen elkaar, spiegelend in het natte asfalt. Amsterdam is het mooist als het regent.
Rechercheur De Cock stond in de smalle erker van de kamer van commissaris Buitendam en keek over het water van het Damrak. De rondvaartboten waren in vol bedrijf. De regen vormde geen beletsel. Ze kwamen in drommen, vakantiegangers, dagjesmensen, toeristen van over de hele wereld. Ze kwamen voor de grachten, de havens, de Schreierstoren en het huis met de zeven hoofden.
De Cock wipte op de ballen van zijn voeten en genoot van het uitzicht. Hij hield van Amsterdam, zijn Amsterdam, de oude binnenstad, waar hij elke straat, elke steeg, elke stoep kende. Achter hem oreerde de commissaris. De lange, statige chef van het politiebureau aan de Warmoesstraat stapte dreunend door het vertrek. Zijn wat hoge stem klonk gejaagd, nerveus. Hij schraapte voortdurend zijn keel.
‘De Cock,’ sprak hij geagiteerd, ‘we moeten hier iets aan doen. Ik bedoeclass="underline" we kunnen deze moord moeilijk als een… een routinegeval behandelen. De familie Van der Wheere is zeer invloedrijk. Ik had vanmorgen al vroeg de offi cier van justitie aan de lijn. Meester Van Overcinge verwacht spoedig resultaten. Hij was door diverse mensen benaderd. Men schijnt van bovenaf druk op hem uit te oefenen. Juliette was in bepaalde kringen zeer geliefd. Ze had belangrijke vrienden.’
‘Ook in de hemel?’
De commissaris bleef midden in het vertrek staan en keek naar de rug van de rechercheur. ‘Dat is… eh… dat is een onbehoorlijke opmerking,’ riep hij fel. ‘Volkomen ongepast.’
De Cock draaide zich langzaam om. De uitroep van de commissaris had hem niet in het minst geschokt. Hij gebaarde in zijn richting. ‘Wat heeft Juliette nu nog aan haar aardse vrienden?’ vroeg hij met lichte ironie. ‘Ze kunnen alleen nog voor haar bidden.’
De commissaris stapte dreunend op hem toe. Op zijn wat bleek gezicht lagen rode blosjes. ‘Ik heb met de hemel niets te maken,’ schreeuwde hij wild. ‘Of je het leuk vindt of niet… jij bent een aardse rechercheur en ik een verdomd aardse commissaris. En de aardse vrienden van Juliette van der Wheere kunnen het ons nog bijzonder lastig maken.’