Выбрать главу

De Cock trok zijn wenkbrauwen op. ‘Zo… dan klopt er iets niet aan de waarnemingen van André Beerenburgh. Ik was er al bang voor.’

Vledder keek verrast op. ‘Hoezo?’

De Cock trok zijn gezicht in een brede grijns. ‘Hij was gisteren zelf in gezelschap van Juliette. Ze dineerden samen. Rond de klok van acht uur reden ze van het Amstelhotel weg.’

Vledder slikte. ‘Dat is… dat is…’

De Cock knikte. ‘Heel dicht bij het tijdstip van de moord.’

5

Vledder keek De Cock verwonderd aan. ‘Hoe weet je dat?’

‘Wat?’

‘Dat Juliette van der Wheere kort voor haar dood nog met André Beerenburgh dineerde. Hij heeft er met geen woord over gerept.’

De Cock draaide zich half om. ‘Ik vraag jou toch ook niet,’ zei hij verongelijkt, ‘hoe jij aan die gegevens over Henri van der Wheere en William O. Summerfi eld komt.’

Vledder wees naar de telefoon op zijn bureau. ‘Gewoon, links en rechts gebeld. Bovendien heb ik een vriend bij de Amerikaanse ambassade.’

De Cock glimlachte. ‘Het is van mij ook niet zo geheimzinnig,’ zei hij vriendelijk. ‘Toen wij gisteren van de Spiegelgracht wegreden, heb ik goed op de wagen van André Beerenburgh gelet. Het is een bijzondere wagen, een lichtblauwe Opel-sport met inklapbare koplampen. Ik nam het nummer op en vroeg via de telex wie die opvallende wagen ergens had gezien. Vanmorgen, voor ik naar de commissaris ging, meldde zich een hoofdagentmotorrijder. Hij had de wagen op het Tulpplein voor het Amstelhotel zien staan. Hij was zelfs even van zijn motor gestapt om, zo zei hij, het juweeltje beter te bekijken.’

Vledder glimlachte. ‘Een telefoontje met de gerant van het Amstelhotel,’ knikte hij begrijpend, ‘deed de rest. Ik wed dat je zelfs weet wat ze hebben gegeten.’

De Cock lachte luid. ‘Precies. Zelfs dat weet ik.’ Hij keek omhoog naar de grote klok van de recherchekamer. ‘Zorg dat je op tijd bent voor de sectie. Ik zou niet graag willen dat de oude dokter Rusteloos op je moest wachten.’ Hij liep naar de kapstok en wurmde zich in zijn regenjas. ‘Vraag of hij wat apart houdt voor een toxicologisch onderzoek.’

Vledder keek verbaasd op. ‘Ze werd gewurgd. Wat moet je met een toxicologisch onderzoek?’

‘Juliette was aan boord van de Julia toen de oude Henri stierf.

Zolang ik niet weet wat daar gebeurde, hoe en welk vergif er mogelijk werd gebruikt, neem ik het zekere voor het onzekere. Sommige vergiften verdwijnen maar langzaam uit het lichaam.’

Vledder kwam achter zijn bureau vandaan. ‘Er bestaan geen aanwijzingen dat ook de andere familieleden gif toegediend kregen.’

‘Nee. Maar er bestaan ook geen aanwijzingen dat het niet gebeurde. Denk aan Johan Peter Opperman. De matroos sprak over vergiftiging tijdens het diner. We weten niet of dat een veronderstelling was of een feit. De werking van vergif houdt sterk verband met de resistentie… met de weerstand en gevoeligheid van de persoon die het krijgt toegediend. De vraag is: Hoe gevoelig was de oude Henri?’

De Cock trok wat nonchalant zijn schouders op. ‘Het is helemaal niet denkbeeldig,’ ging hij verder, ‘dat Juliette en de andere leden van de familie een zelfde hoeveelheid vergif kregen, maar dat alleen de oude Henri eraan stierf.’

Vledder knikte met een ernstig gezicht. ‘De dader moet dan wel hebben geweten dat Henri van der Wheere tegen het vergif, dat hij of zij gebruikte, minder weerstand had dan de anderen.’

De Cock zuchtte. ‘Als de oude Henri het object was.’

‘Ik begrijp je niet.’

De Cock gebaarde. ‘We weten niet wie de dader wilde treffen. Het kan best zijn dat hij een ander lid, of misschien wel de hele familie wilde doden.’

Vledder keek naar hem op. ‘Hoe dan ook… je wilt de dood van de oude Henri in je onderzoek betrekken.’

De Cock zuchtte diep. Zijn hand gleed langs zijn brede kin. ‘Ik weet het nog niet,’ sprak hij aarzelend, ‘het is alles nog zo vaag, zo onzeker. Het verband is nog niet tastbaar. Maar volgens mij loopt er een duistere draad van die geheimzinnige avond aan boord van de Julia zes maanden geleden naar de dode Juliette in de vieze Leidekkerssteeg.’

Hij zweeg. Wat wijdbeens bleef hij staan, starend in het niets. Zijn lippen in een strakke lijn. Er kwam iets onverzettelijks over hem, een vaste wil om de raadsels rond de dood van de oude Henri op te lossen en de man te vinden die zijn wurgende handen om de slanke hals van Juliette sloot.

De harde lijnen in zijn gezicht ontspanden. ‘Doe de groeten aan dokter Rusteloos,’ zei hij beminnelijk. Hij pakte zijn hoedje en stapte de kamer uit.

Vledder liep hem na. ‘Waar ga je heen?’

De Cock draaide zich half om, een bijna ondeugende blik in zijn ogen. Om zijn mond dartelde een glimlach. ‘Naar Lowietje. Mijn droge keel dorst naar het fl uweel van een cognacje.’

Lowietje, ter aanduiding van zijn geringe borstomvang meestal Smalle Lowietje genoemd, trok zijn levendig muizensmoeltje in een vriendelijke plooi, staakte het glazenspoelen, veegde zijn vinger langs zijn morsig vest en stak de rechercheur spontaan een hand toe. ‘Welkom in mijn etablissement.’

De Cock hees zijn zwaar bovenlijf op een barkruk. ‘Ook goedemiddag,’ zei hij laconiek.

‘Hetzelfde recept?’ Zonder op antwoord te wachten dook de tengere caféhouder onder de tapkast en kwam weer boven met een fl es pure Franse cognac Napoléon, die hij met een haast devoot gebaar voor de rechercheur neerzette. ‘Nog van mijn oude voorraad,’ lispelde hij vergenoegd. Hij pakte twee bolle glazen en schonk in, statig, plechtig, als gold het een ceremonieel gebeuren.

Rechercheur De Cock keek vriendelijk glunderend toe. Hij hield van die momenten. En hoewel hij wist dat de smalle caféhouder een dief was, een heler, een man die in zijn leven vrijwel alles had gedaan wat God in zijn wijsheid had verboden… hield hij van Lowietje.

‘Proost.’ Hij nam het glas op, schommelde het in de hand en snoof de prikkelende geur van de cognac op. Voorzichtig nam hij een slokje. Zacht gleed het fl uwelen vocht langs zijn dorstige keel. Hij keek naar het glas en zette het met een teder gebaar op de tapkast terug.

‘Er zijn dingen,’ sprak hij fi losofi sch, ‘die het harde leven draaglijk maken.’

De Smalle lachte. ‘Is het druk op de kit?[5]

De Cock haalde zijn schouders op. ‘Misdaad kent geen malaise,’ zei hij ontwijkend.

Lowietje nam zijn glas nog eens op. ‘Heb je nog wat van doen met die dooie juffrouw in de Leidekkerssteeg?’

De Cock grinnikte. ‘Zij baart mij zorgen,’ zei hij spottend. De caféhouder keek hem aan. ‘Zonder dollen.’

De ernstige toon van Lowie ontging De Cock. Hij schoof zijn hoedje tot achter op zijn hoofd en nam een fl inke teug van zijn cognac. Het maakte hem vrolijk.

‘Ik dol nooit met dooie juffrouwen,’ zei hij hoofdschuddend. ‘Nooit.’

De Smalle legde een hand op zijn arm. ‘Weet je dat ze vaak hier in de buurt kwam?’

De jolige trek op het gezicht van De Cock vervaagde.

‘Hier in de buurt?’

Smalle Lowietje knikte.

‘Ik heb het al van verschillende kanten gehoord. Ouwe Brammetje, je weet wel, de muzikant, heeft haar in de steeg zien liggen.’

‘Wanneer?’

‘Nog voordat jullie van de politie er waren. Hij kwam hier het café binnen, wit van de schrik, en vroeg een pilsje. Toen vertelde hij wat hij had gezien. De meisjes dachten dat het een van hen was en vroegen hoe ze eruitzag. Toen gaf Brammetje een beschrijving. Een knap blond wijfi e… is het niet?’

‘Ja.’

‘Er waren direct al meisjes die wisten welk vrouwtje hij bedoelde.’

‘Was ze zo bekend?’

De caféhouder gebaarde voor zich uit. ‘Vrouwen vallen meer op dan mannen. De meisjes uit de buurt denken direct aan concurrentie.’

вернуться

5

Het politiebureau aan de Warmoesstraat wordt in penozekringen de kit genoemd.