Выбрать главу

André Beerenburgh perste zijn dunne lippen op elkaar. ‘Ik heb haar niet vermoord.’

Vledder schudde het hoofd. ‘Dat hebben we niet beweerd… nog niet. U bent overigens wel een ernstige kandidaat.’

‘Kandidaat?’

Vledder knikte traag. ‘Om gearresteerd te worden.’

André Beerenburgh grinnikte dwaas. ‘U maakt een grapje.’

Vledder strekte zijn arm in zijn richting. ‘Ik zal het u uitleggen,’ sprak hij geduldig. ‘Juliette werd door ons om nul-uur-zevenentwintig in de Leidekkerssteeg gevonden. U zult dat vanmorgen ongetwijfeld in de kranten heben gelezen. Volgens onze schouwarts was zij op dat moment al drie tot zes uur dood. Kort na achten reed u met haar van het Amstelhotel weg. Een eenvoudig rekensommetje leert dat u de laatste man was die haar in leven zag.’

André Beerenburgh deed een stap in de richting van de jonge rechercheur. Zijn houding was agressief, dreigend. Zijn beide handen waren tot vuisten gebald. ‘Ik heb haar niet vermoord,’ siste hij in zijn gezicht.

Vledder trok wat nonchalant zijn schouders op. ‘Dat heeft u al eens gezegd,’ sprak hij luchtig. ‘Het is een kreet die mij niet imponeert. Ik heb nog nooit een moordenaar ontmoet die onmiddellijk bekende. Het duurt in de regel een paar dagen.’

André Beerenburgh keek naar De Cock. In zijn grote bruine ogen lag een bijna smekende uitdrukking. ‘Zegt u toch wat,’ riep hij huilerig. ‘En laat die vent zijn mond houden.’

De Cock maakte een hulpeloos gebaar. ‘Wat verwacht u? Ik kan mijn waarde collega er moeilijk van weerhouden een voor de hand liggende theorie te huldigen. De simpele bewering dat u de moordenaar niet bent, bevredigt niemand. Ook mij niet. U kunt er het feit niet mee verdoezelen dat u om acht uur nog in haar gezelschap was.’

André Beerenburgh sloeg in wanhoop beide handen voor het gezicht. Zijn gezicht zag grauw. ‘Ik wil niets verdoezelen,’ riep hij. ‘Ik heb niets te verdoezelen. Ik-ben-haar-moordenaar-niet.’

‘Niet?’

De vraag klonk sarcastisch.

André Beerenburgh liet zich uitgeput in een stoel zakken. ‘Nee,’ zuchtte hij loom, vermoeid. ‘Geloof me, ik ben uw man niet. Juliette en ik vormden geen harmonisch paar. Bepaald niet. Ik geef dat onmiddellijk toe. Onze huwelijksjaren waren, op z’n zachtst uitgedrukt, stormachtig. Ik heb haar in mijn gedachten wel honderdmaal vermoord. Ook na de scheiding zijn er genoeg momenten geweest dat ik haar met liefde haar fraaie hals had dichtgeknepen. Maar ik herhaaclass="underline" ik ben uw man niet. Ik ben haar moordenaar niet. En ik ben ook niet de man die haar het laatst in leven zag.’

Vledder keek hem verbijsterd aan. ‘Wat?’ riep hij uit.

André Beerenburgh schudde het hoofd. ‘Dat was Jonathan.’

‘Wie is Jonathan?’

‘Haar broer. Ze had een afspraak met hem.’

7

De Cock tilde beide benen op zijn bureau en leunde behaaglijk achterover. Hij was niet ontevreden. De zaak marcheerde. Er zat schot in.

Vledder schoof een stoel bij. ‘Vriend Beerenburgh,’ gniffelde hij, ‘had maar weinig weerstand. Vond je niet? Hij kwam gauw door. Wat denk je van zijn verhaal?’

De Cock plooide zijn lippen tot een tuitje. ‘Laten we het nog eens doornemen. Het lijkt mij belangrijk genoeg.’

Vledder pakte zijn notitieblok uit zijn binnenzak en legde het op zijn knie. ‘André Beerenburgh,’ zo begon hij, ‘beweert dat hij zijn ex-echtgenote op haar eigen verzoek vanaf het Amstelhotel rechtstreeks naar de Dam heeft gereden. Juliette was nogal gehaast, want ze had, volgens haar zeggen, om acht uur een afspraak met haar broer Jonathan en ze wilde hem niet graag laten wachten. André Beerenburgh negeert vol bravoure een paar stoplichten, maar het is toch ruim zeven minuten over achten als hij haar voor de ingang van het hotel Krasnapolsky afzet. Het laatste wat hij van haar ziet, is een beeld in de achteruitkijkspiegel van zijn wagen. Ze wuift hem na. André Beerenburgh rijdt terug naar zijn bungalow aan de Sloterplas. Hij is in een opgewekte stemming. Juliette had hem tijdens het intiem dineetje beloofd weer eens een nacht met hem door te brengen en ze had hem voor het gemak alvast een sleutel van haar huis aan de Spiegelgracht gegeven.’ Vledder keek van zijn blocnote op. ‘Gaat dat zo als je gescheiden bent?’

De Cock krabde zich verlegen achter in de nek. ‘Dat moet je mij niet vragen. Ik heb geen enkele ervaring. Ik ben al bijna vijfentwintig jaar met dezelfde vrouw getrouwd.’ Hij grinnikte wat voor zich uit en zuchtte: ‘Hoe het ook zij, het verhaal van André Beerenburgh lijkt mij heel redelijk. Het klopt aardig met de ons bekende feiten en het valt ook verder wel te controleren.’ ‘Je bedoelt dat we navraag kunnen doen bij Kras?’ De Cock knikte. ‘Ik denk dat ze Juliette daar wel kennen. Bovendien kun je nog altijd die vergrote pasfoto laten zien. Je moet maar eens nagaan wie van de portiers, kelners en barkeepers er rond die tijd dienst hadden.’ Hij pauzeerde even, plukte nadenkend aan zijn onderlip. ‘Weet je,’ vervolgde hij traag, ‘dat het hotel Krasnapolsky hemelsbreed nog geen honderd meter van die vieze Leidekkerssteeg is verwijderd?’

Vledder keek verrast op. ‘Je denkt toch niet dat ze in Kras is vermoord?’

De Cock schudde langzaam het hoofd. ‘Dat lijkt me te riskant. De moordenaar had dan al moeten beginnen met vooraf een kamer te bespreken. We zullen uiteraard het hotelregister moeten nakijken. Maar ik geloof er niet zo erg in. Het geeft altijd moeilijkheden met het opgeven van een naam, legitimatie, het invullen van hotelbriefjes. En dat niet alleen… hoe krijg je een dode vrouw het hotel uit?’

Hij nam zijn beide benen van het bureau en boog zich naar voren. ‘Toch zitten we dichtbij.’

Vledder glimlachte. ‘Dichter dan die honderd meter tussen Kras en de Leidekkerssteeg?’

De Cock schudde het hoofd. ‘In de tijd,’ zei hij geduldig. ‘Ik bedoel dat aardige rekensommetje dat je André Beerenburgh vanmorgen voorlegde. Er zit niet zoveel ruimte tussen acht-uurzeven en het tijdstip van de moord.’

Vledder klemde zijn lippen op elkaar. ‘Er is er één,’ zei hij grimmig, ‘die ons heel veel zal moeten vertellen.’

De Cock knikte traag. ‘Broer Jonathan.’

Er viel een lange stilte. Midden in die stilte kwam rechercheur Bonnemaijers de recherchekamer binnenstormen. ‘Zitten jullie hier?’ riep hij verwonderd.

De Cock keek verbaasd op. ‘Waar anders?’

Het klonk wat nors, onvriendelijk.

Bonnemaijers trok een verongelijkt gezicht. ‘Nog geen kwartier geleden ben ik het hele gebouw van boven naar beneden doorgerend. Jullie waren in geen velden of wegen te bekennen.’

De Cock trok zijn wenkbrauwen op. ‘We zijn nog geen tien minuten terug van de Sloterplas. Wat is er dan?’

Bonnemaijers wenkte met het hoofd. ‘De commissaris heeft je nodig.’

‘Alweer?’

‘Hij heeft visite gekregen… de oude mevrouw Van der Wheere en haar zoon Jerome.’

‘De Cock… met ceeooceekaa.’

De oude mevrouw Van der Wheere kwam overeind en stak hem een rimpelige hand toe. ‘U bent de man,’ zei ze strak, ‘die de moordenaar van mijn dochter zal vinden.’

De Cock keek schuins naar de commissaris. ‘Dat klinkt alsof iemand u een belofte heeft gedaan,’ zei hij beminnelijk. ‘Zonder grond overigens. Maar ik zal mijn best doen de belofte in te lossen. Ik kan u echter niets garanderen.’

Mevrouw Van der Wheere schonk hem een matte glimlach.

‘Uw naam is mijn garantie. Ik heb veel over u gehoord. U zult de waarheid dienen.’

De Cock keek haar scherp aan. ‘De waarheid,’ sprak hij ernstig, ‘is niet altijd een aangename meester.’

De oude dame boog zich iets naar voren. ‘Ik begrijp u,’ zei ze zacht. De Cock draaide zich om naar Jerome en gaf ook hem een hand. ‘De familie is niet compleet, zie ik.’

Jerome antwoordde niet direct, keek naar zijn moeder. ‘Broer Jonathan,’ zei hij weifelend, ‘was verhinderd.’