Выбрать главу

’Nee.’

’En toen?’

Marcel klakte met zijn tong.

’Wat dacht u? Madeleine kwam met haar sores weer naar ons. Naar Maurice en mij… of wij haar weer uit de narigheid wilden helpen.’

’En?’

’Niks… en. Maurice en ik hebben Madeleine duidelijk te verstaan gegeven dat ze oud en wijs genoeg is om haar eigen boontjes te doppen, dat wij haar niet ten eeuwigen dage kunnen beschermen.’

De Cock schonk hem een zoete grijns.

’Dat hebben jullie gezegd,’ sprak hij zalvend. ’Maar nu de praktijk. Je laat je enige zuster toch niet in de kou staan?’ Marcel boog zijn hoofd.

’Maurice en ik hebben hem wel eens een pak rammel gegeven.’

’Als waarschuwing.’

’Zo mag u dat kwalificeren.’

Met een ruk bracht Marcel de Bouchardon zijn hoofd weer omhoog.

’Maar we hebben hem niet vermoord.’

De Cock grijnsde opnieuw.

’Ook dat pak rammel hielp niet.’

Marcel begreep de toespeling. Het rood kwam in zijn gezicht terug.

’We hebben hem niet vermoord!’ Hij schreeuwde met overslaande stem. ’We hebben hem niet vermoord. Zover zouden wij nooit zijn gegaan.’

De Cock maakte een hulpeloos gebaar.

’Maurice heeft luidkeels geroepen dat hij die ellendeling vandaag of morgen zijn hersens zou inslaan.’

’Dat heeft die Jan Dinges u verteld.’

De Cock knikte.

’Jan Dinges sprak de waarheid. Jouw broer Maurice heeft die kreet toegegeven.’

Marcel de Bouchardon keek hem vertwijfeld aan.

’En Maurice beschuldigt mijn vader en als mijn vader mij weer beschuldigt, dan is de zaak rond… kunnen we met ons drieën de petoet in.’

De Cock keek hem onverstoord aan.

’Heeft uw vader reden om u te beschuldigen?’

’Weet ik veel.’

’U staat bekend als een man die gewelddadigheden niet uit de weg gaat.’

Marcel keek De Cock vijandig aan.

’U hebt mijn doopceel gelicht.’

De Cock knikte.

’Een goede gewoonte van me.’

Marcel bracht in een gebaar van wanhoop zijn handen naar zijn hoofd.

’Ik heb die vent niet vermoord.’

’En uw moeder?’

Over het gezicht van Marcel gleed een glans van vertedering. ’Het lieve mens kan nog geen vlieg doodslaan.’

De Cock maakte een theatraal gebaar.

’Wie dan?’ schreeuwde hij. ’Welk nobel lid van de illustere familie De Bouchardon sloeg Harold de Vries zijn hersens in?’ Marcel boog zich naar hem toe.

’Zal ik u eens wat zeggen, meneer De Cock. U moet terug naar de bron. De bron van alle ellende.’

’En die bron is?’

Marcel keek De Cock strak aan.

’Madeleine… ze is veel gemener, veel geslepener dan u denkt.’

Vledder keek De Cock mistroostig aan.

’Acht jij Madeleine tot een moord in staat?’

De oude rechercheur plooide zijn lippen tot een tuitje. ’Mijn ervaring is dat men vrouwen nooit mag uitsluiten… hoe aantrekkelijk, mooi en lieftallig ze ook mogen zijn.’ Vledder trok een vies gezicht.

’Maar een gruwelijke moord door een slag met een hamer of een bijl, dat is toch niet vrouwelijk?’

’Wat is vrouwelijk?’

Vledder ontweek de vraag.

’Het kan,’ sprak hij ernstig, ’ook een spelletje van de familie De Bouchardon zijn. Ze beschuldigen elkaar om beurten, zodat wij in verwarring komen. We moeten toch tot een materiële, tot een feitelijke dader komen. We kunnen moeilijk de hele familie ter verantwoording roepen.’

De Cock schudde zijn hoofd.

’Dat laat ons Wetboek van Strafrecht niet toe. Iemand heeft het slagwapen gehanteerd, waardoor Harold de Vries de dood vond. De vraag is, wie. Een lid van de familie De Bouchardon of toch een zwerver?’

Vledder maakte een wanhopig gebaar.

’Ik kan het niet onderbouwen, maar ik houd het voorlopig op de familie De Bouchardon. Wie van hen het ook is geweest, zij hebben een motief: het ongestoorde geluk van hun dochter, hun zuster, Madeleine.’

De Cock stond vanachter zijn bureau op en slenterde naar de kapstok. Vledder liep achter hem aan.

’Waar ga je heen?’

De Cock wees naar de grote klok boven de toegangsdeur. ’Het is bijna elf uur. Ik ga naar huis, naar mijn glas chocolademelk in de magnetron. Morgen is een nieuwe dag, hoop ik.’ De Cock pakte zijn oude hoedje, plantte het op zijn grijze haardos en wurmde zich in zijn regenjas. Op dat moment rinkelde de telefoon.

Vledder draaide zich om, liep terug naar het bureau van De Cock en pakte de hoorn.

De oude rechercheur keek van verre toe. Hij zag hoe de rug van zijn jonge collega verkrampte. Langzaam liep hij terug. Toen Vledder de hoorn op het toestel had teruggelegd, keek hij hem vragend aan.

’Wie was het?’

’De wachtcommandant beneden.’

’En?’

’Op de Westerdoksdijk, aan het einde van het Stenenhoofd, ligt het lijk van een man.’

De Cock kneep zijn ogen halfdicht.

’Moord?’

Vledder knikte traag.

’Een ingeslagen schedel.’

8

De rechercheurs reden met de dienstauto van de houten steiger achter het politiebureau weg.

Het regende nog steeds of alweer. De buien volgden elkaar in een snel tempo op. Opgejaagd door een felle wind sloegen dikke regendruppels tegen de voorruit.

Vledder draaide de Golf behendig van de Oudebrugsteeg het Damrak op en zette de ruitenwissers aan.

De Cock liet zich onmiddellijk ver onderuitzakken en schoof zijn hoedje tot op de rug van zijn neus.

Vledder keek opzij en gniffelde.

’Nog geen tijd gehad voor een psychiater?’ riep hij plagend. De Cock antwoordde niet.

Toen Vledder met gierende banden vanaf de De Ruijterkade de brug nam naar de Westerdoksdijk, zette de oude rechercheur zich schrap om niet te duikelen.

’Over een psychiater gesproken,’ gromde hij. ’Neuroot, je bent in je zenuwen niet eens in staat om zonder kleerscheuren door een bocht te rijden.’

Vledder reageerde niet. Hij stuurde van de Westerdoksdijk het Stenenhoofd op. Aan het einde van de pier stond een politiewagen met blauw zwaailicht. De jonge rechercheur bracht de Golf schokkend tot stilstand achter de politiewagen.

De Cock blikte opzij.

’Rijden met jou,’ sprak hij somber, ’is een volmaakte kopie van een middeleeuwse foltering. Ik ben compleet geradbraakt.’ Steunend liet hij zich uit de auto glijden en bevoelde zijn verkreukelde botten.

Een jonge diender liep in de stromende regen op De Cock toe, tikte ter begroeting tegen de rand van zijn pet en duimde over zijn schouder.

’Het lijk ligt daar… half tegen de muur… bijna op de hoek. Voor de regen hebben we hem met een brok zeildoek afgedekt.’ De Cock keek hem schattend aan.

’Was jij hier gisteravond ook?’

’Ja.’

’Heb je de meute al gewaarschuwd?’

De jonge diender knikte.

’Via de wachtcommandant.’

De Cock blikte om zich heen.

’Ben je alleen?’

De diender schudde zijn hoofd.

’Het lijk werd ontdekt door een medewerker van B&M Beveiliging en Alarmering. Dezelfde man die hier gisteravond een lijk aantrof. Hij had dit keer iemand zien weglopen. Mijn collega en hij proberen nu die man te achterhalen. Volgens de beveiligingsman kan hij nog niet ver weg zijn.’

De Cock trok zijn wenkbrauwen samen.

’Heeft die man van B&M een signalement van die weglopende vent?’

’Vaag. Het is hier nogal donker. Hij sprak over een soort zwerver.’

De oude rechercheur liep langs de jonge diender. Het woord ’zwerver’ danste onder zijn schedeldak.

Hij liep naar een brok bruin zeildoek waar twee voeten onderuit staken met de hielen omhoog. De Cock pakte zijn zaklantaarn en trok het zeildoek weg. Het ovale licht van zijn zaklantaarn gleed over het levenloze lichaam van een man. Hij lag op zijn buik met zijn armen iets gespreid langs zijn lichaam. De vingers van zijn handen waren geklauwd. Zijn grijze haren en de rechterzijkant van zijn gezicht lagen in een grote plas donkerrood geronnen bloed.