Выбрать главу

’Ben ik gearresteerd?’

’Je bent hier niet op kraamvisite, als je dat soms mocht denken,’ antwoordde De Cock.

De zwerver trok zijn kin iets op.

’Ik ben verdachte?’

’Absoluut.’

’Dat begrijp ik. Toen ik van Johnny wegliep, heeft die man van de beveiliging mij gezien.’

De Cock fronste zijn wenkbrauwen.

’Johnny… wie is Johnny?’

’Die doodgeslagen vent.’

’Jij kent hem?’

’Johnny van der Kamp, een gabbertje van me.’

De Cock grijnsde met een scheve mond.

’En jij slaat gabbertjes van je dood?’

Adriaan van Bovenkerk schudde zijn hoofd.

’Ik heb hem niet doodgeslagen.’

’Wie dan wel?’

’Dat is jouw taak om daar achter te komen.’

De Cock knikte traag voor zich uit.

’Waarom liep je weg?’

’Stom. Noem het de schrikreactie van een dakloze als hij een uniform ziet. Die man van de beveiliging leek precies op een diender.’

De Cock wuifde afwerend.

’Dat argument raakt mij niet.’

Adriaan van Bovenkerk zuchtte diep.

’Toch was dat de reden dat ik wegliep. Niet ver. Ik heb mij ook niet verscholen. Toen ik die man van de beveiliging met een jonge diender zag zoeken, ben ik naar hen toe gegaan. Ik had makkelijk kunnen ontkomen. Een dakloze kent zo zijn plekjes.’

De Cock knikte begrijpend.

’Hoe heb je die… eh, die Johnny van der Kamp gevonden?’

’Hoe?’

’Ja.’

’Net zo als jullie hem hebben gevonden… dood, met een gat in zijn kop.’

De Cock schudde zijn hoofd.

’Ik bedoel, hoe kwam je ertoe om naar de kop van het Stenenhoofd te gaan?’

’Ik had een afspraak met Johnny. We zouden samen op het rooster slapen. Maar ik was wat laat. Iemand in de stad bood mij een pilsje aan.’

’Wie?’

’Wat bedoel je?’

’Wie bood je een pilsje aan?’

’Geen idee. Een hoerenloper, denk ik. Het was op de Wallen.’

’Je kent hem verder niet?’

Adriaan van Bovenkerk keek hem uitdagend aan.

’Moet dat? Moet ik die man kennen? Er zijn gelukkig mensen die beseffen dat ook een dakloze wel eens trek heeft in een goed glas pils.’

De Cock drukte een gevoel van ergernis weg.

’En toen jij op het Stenenhoofd bij het rooster aankwam, vond jij Johnny vermoord?’

’Precies.’

’En dat verhaal moet ik geloven?’

’Ik kan u geen ander verhaal geven,’ sprak de zwerver vertwijfeld. ’Dat is de waarheid. Ik heb geen enkele reden om Johnny van der Kamp iets aan te doen. Ik beschouwde hem als een vriend. Net als ik Harold de Vries als een vriend beschouwde.’ De Cock zuchtte gelaten.

’Johnny was al dood.’

Adriaan van Bovenkerk knikte.

’Niet lang, schat ik. Hij ademde niet meer, maar hij voelde nog warm aan.’

’Hoe lang heb jij bij zijn lijk vertoefd voordat die beveiligingsman kwam?’

’Een halfuurtje, denk ik.’

De Cock keek hem verwonderd aan.

’Een halfuur?’

’Ja.’

’Wat heb je al die tijd gedaan? Johnny zijn handje vastgehouden?’

Adriaan van Bovenkerk reageerde fel.

’Je moet niet zo sarcastisch doen,’ riep hij bestraffend. ’Ik ben eerst achter die zwerver aan gegaan.’

De Cock trok zijn neus iets op.

’Een zwerver?’

Adriaan van Bovenkerk knikte.

’Toen ik komend vanaf de Westerdoksdijk langs de loodsen op het Stenenhoofd naar het rooster liep, passeerde mij een man. Er was niet veel licht en het regende, maar ik meende — gezien zijn houding en zijn kleding — dat het een zwerver was, een dakloze.’

’Je kende hem niet?’

’Ik heb niet in zijn snuit kunnen kijken. Hij draaide zijn gezicht van mij weg toen ik er aan kwam. Zijn kleding kwam mij niet bekend voor. En ik ken de meeste zwervers toch aan wat ze dragen.’

’Stonk die man?’

Adriaan van Bovenkerk keek hem niet-begrijpend aan. ’Stinken?’

De Cock knikte.

’Heb je een onaangename geur aan de man waargenomen? De man die Jules de Graaf na de moord op Harold de Vries op het Stenenhoofd waarnam, stonk. Door die stank concludeerde Jules dat de man die hij in het hartstikke donker niet duidelijk kon onderscheiden, een zwerver was.’

Adriaan van Bovenkerk maakte een moedeloos gebaar. ’Het was een zwerver,’ verzuchtte hij, ’maar welke geur er aan die man hing, weet ik niet. Mijn reukvermogen is niet zo best.’

’Verder?’

’Ik ging naar het rooster.’

De Cock grijnsde.

’En vond een dode Johnny.’

Adriaan van Bovenkerk knikte.

’Inderdaad, ik vond een dode Johnny. Ik was eerst te verbouwereerd om te reageren. Dat was maar kort, enkele seconden. Ineens realiseerde ik mij dat de man die mij was gepasseerd, vermoedelijk de man was die Johnny had vermoord.’ De Cock fixeerde de gelaatstrekken van de man voor zich. Hij volgde gespannen elke beweging van zijn hoofd, mond en ogen. Hij had het intense gevoel, dat dit belangrijk was. ’Verder.’

Het klonk als een bevel.

’Ik liep zo hard ik kon het Stenenhoofd af. Toen ik op de Westerdoksdijk kwam, stapte die man in een auto en reed weg, in de richting van het Centraal Station. Ik heb geprobeerd om het kenteken op te nemen, maar zijn lichten waren gedoofd.’ De Cock fronste zijn wenkbrauwen.

’Een dakloze stapt in een auto?’

In zijn stem trilde ongeloof.

Adriaan van Bovenkerk knikte.

’Ik heb niet veel verstand van auto’s, merken en zo, maar het was een grote donkere wagen.’

’Heb jij wel eens een dakloze in een grote wagen zien stappen en wegrijden?’

’Vanavond.’

De Cock lachte smalend.

’Ik heb in mijn lange loopbaan als rechercheur al heel veel wonderlijke verhalen aangehoord, maar dit overtreft toch alles.’

Het gezicht van Adriaan van Bovenkerk verstarde.

’De Cock,’ sprak hij vermoeid, ’ik heb je beloofd om de moordenaar van Harold de Vries te vinden en ik bracht je Jules de Graaf.’

’Was hij de moordenaar van Harold de Vries?’

’Dat ligt aan jou om te beoordelen, maar zonder mij had je hem nooit gevonden.’

’Ik ben je dankbaar,’ antwoordde De Cock cynisch. Adriaan van Bovenkerk keek de oude rechercheur onderzoekend aan.

’Ik beloof je de zwerver van vanavond te vinden, compleet met zijn grote donkere wagen.’

Hij zweeg even voor het effect.

’Maar als je mij niet gelooft, als je mijn verhaal niet voor waarheid aanneemt, stop mij dan beneden in de cel en presenteer mij als de moordenaar van Johnny van der Kamp.’ Hij strekte zijn armen naar de grijze speurder uit.

’Ik waarschuw je alleen: het zou de grootste stommiteit uit je carrière zijn.’

9

Vledder keek De Cock verwonderd aan.

’Je liet hem zonder meer gaan,’ sprak hij niet-begrijpend. De Cock schudde zijn hoofd.

’Niet zonder meer. Hij gaat pogingen doen om de zwerver met de donkere wagen op te sporen.’

Vledder grinnikte smalend.

’Wat is zo’n toezegging waard?’

’Hij bracht ons Jules de Graaf. Hij heeft blijkbaar mogelijkheden, mogelijkheden die ik niet ken, kanalen die ik niet kan openen.’ Vledder schudde zijn hoofd.

’Volgens mij,’ sprak hij zoet grijnzend, ’was je toch bang voor wat die Adriaan van Bovenkerk de grootste stommiteit uit je carrière noemde.’

’Adriaan van Bovenkerk,’ sprak De Cock bedachtzaam, ’is een man met blijkbaar veel relaties. Bovendien is hij sluw en intelligent. En vooral tegen sluwe en intelligente mensen moet je geen stommiteiten begaan.’

Vledder keek hem schuins aan.

’Het arresteren van Adriaan van Bovenkerk zag jij als een stommiteit?’