Выбрать главу

De oude rechercheur blikte na zijn uitleg opzij.

’Hoe vond je onze Laetitia?’

’Een knappe meid. Jammer dat ze in de prostitutie verzeild geraakt is. Het is in feite verschrikkelijk dat zoiets moois zich zomaar voor geld te koop aanbiedt.’

De Cock maakte een berustend gebaar.

’Volgens de bijbel zijn ze er altijd geweest, hoeren en tollenaars. Ze waren Onze-Lieve-Heer het meest dierbaar.’ De oude rechercheur glimlachte vertederd.

’La-e-ti-ti-a,’ sprak hij met welbehagen, ’een prachtige naam. Ik zou geen betere naam voor een hoertje kunnen bedenken.’

’Hoezo?’

De Cock plukte aan het puntje van zijn neus.

’Laetitia betekent vreugde. Of uitgebreider: zij die vreugde schenkt.’

Vledder bromde.

’De vreugde van ene Maurice de Bouchardon.’

Het klonk bitter.

De Cock glimlachte.

’Denk aan je voorgenomen huwelijk met Edmay,’ waarschuwde hij schertsend. ’Weet wat je doet. Maurice de Bouchardon vindt trouwen het stomste wat een man kan doen.’

Het gezicht van Vledder verhardde.

’Die vent is een parasiet,’ reageerde hij fel. ’Ik verzeker je, als de schoonheid van Laetitia verbleekt, koopt hij een ander hoertje.’

Een tijdje liepen ze zwijgend voort. Het werd stiller op straat. De felle regen joeg zelfs de meest verstokte hoerenloper uit de rosse buurt.

Vledder keek zijn oudere collega van terzijde aan.

’Wil je nog even langs de kit?’

De Cock knikte nadrukkelijk.

’Absoluut. Je weet nooit of er nieuwe ontwikkelingen zijn.’ Vledder liet zijn hoofd mistroostig hangen.

’Ik ben het anders goed zat,’ verzuchtte hij. ’Wat een dag hebben we achter de rug. Over werkdruk gesproken. Wie krijgt er op een enkele dag zoveel te verwerken als wij, twee simpele, sobere rechthandhavers uit de Amsterdamse Warmoesstraat? Vergeten wordt dat ik ook Edmay wel eens wil zien.’ De Cock hield zijn hoofd iets voorover en liet het regenwater uit de rand van zijn hoed lopen.

’Steek van wal,’ sprak hij bemoedigend.

’Waarmee?’

’Onze werkdruk.’

’Jij begon vandaag met een hooglopende ruzie met commissaris Buitendam, die er volgens jou ten onrechte op aandrong om niet te veel aandacht aan de moord op de zwerver Harold de Vries te besteden.’

De jonge rechercheur zweeg even.

’We ontmoetten daarna een bezorgde Jeroen van Moerdijk, die Maurice de Bouchardon van moord op zijn zwager beschuldigde.

Vervolgens meldde zich Adriaan van Bovenkerk, een zwerver die uitdrukkelijk zijn medewerking opeiste bij het vinden van de moordenaar van de betreurde medezwerver Harold de Vries.’

Vledder ademde diep.

’Op Westgaarde zag ik een boze Madeleine de Bouchardon op het lijk van haar ex-man spuwen. Daarna woonde ik een vervelende en langdurige gerechtelijke sectie bij, waar dokter Rusteloos zich druk maakte over een minuscuul steensplintertje in de beschadigde hersenmassa van de vermoorde.’

De Cock stak zijn vinger op.

’Maurice de Bouchardon preekte bij mij zijn onschuld en verwees naar zijn emotionele vader, die hij zonder enige schroom als de absolute dader aanwees.’

Vledder knikte instemmend.

’Adriaan van Bovenkerk bracht ”getuige” Jules de Graaf, die op de plaats van het misdrijf een zwerver had waargenomen die stonk, maar van wie hij verder geen enkel signalement kon geven.’

De Cock zuchtte.

’Marcel de Bouchardon, een wat gewelddadige jongeling, verwees naar zijn zuster Madeleine als de basis van al het kwaad. Tot slot van alle verwarring vonden wij op de kop van het Stenenhoofd een nieuwe dode zwerver.’

’Johnny van der Kamp, een lijk dat stonk.’

De jonge rechercheur haalde diep adem.

’En dan zijn we er nog niet. Adriaan van Bovenkerk, zelf aanwezig op de plek van het misdrijf, vertelde vanaf de Westerdoksdijk een zwerver in een donkere auto te hebben zien wegrijden.’

De Cock knikte.

’En Smalle Lowietje vernam uit betrouwbare bron dat Adriaan van Bovenkerk vóór zijn zwerversbestaan een groot advocatenkantoor leidde.’ Vledder grinnikte.

’Maurice de Bouchardon trakteerde diezelfde Adriaan van Bovenkerk in het etablissement van Smalle Lowietje heel menslievend op een pilsje.’

De Cock trok zijn gezicht in een ernstige plooi.

’Het gebeurde — toeval of niet? — enige tijd voor de moord op Johnny van der Kamp, waardoor Adriaan van Bovenkerk wat verlaat op het Stenenhoofd bij het warme rooster kwam.’ De grijze speurder liet de grillige accolades om zijn mond dansen.

’En last but not least aast, zo zegt de bekoorlijke Laetitia, Maurice de Bouchardon op een grote partij diamanten, die ook door anderen wordt begeerd.’

’Wie in deze warwinkel nog enig licht ziet…’

Vledder maakte zijn zin niet af.

Toen de rechercheurs de hal van het politiebureau aan de Warmoesstraat binnenstapten, wenkte Jan Kusters De Cock van achter de balie met een kromme vinger.

De oude rechercheur liep op de wachtcommandant toe en stak dreigend zijn wijsvinger naar hem uit.

’Ik ga gillen,’ sprak hij spottend, ’als jij mij vertelt dat er weer ergens een lijk ligt.’

Jan Kusters lachte vrolijk.

’Het is jammer, ik heb nog geen melding van een nieuw lijk. Maar ik verzeker je, mocht er vannacht nog zo’n melding komen, dat ik die met het grootste plezier aan je doorgeef.’ De Cock trok een grijns.

’Wat heb je dan?’

Jan Kusters wees omhoog.

’Boven zit al bijna een uur een man op je te wachten.’

’Een zwerver?’

De wachtcommandant schudde zijn hoofd.

’Een keurig geklede man. Hij vroeg naar jou. Toen ik hem vertelde dat jij er niet was, vroeg hij of hij op je mocht wachten.’

’Wat jij genadig toestond.’

Jan Kusters keek hem verongelijkt aan.

’Jij had voor de nacht nog geen afscheid van mij genomen, dus wist ik dat je nog wel even langs zou komen.’

’Heb je zijn naam?’

De wachtcommandant schudde zijn hoofd.

’Op het moment dat hij zich meldde, was het hier voor de balie een heksenketel… ruzie tussen twee Duitsers, een Fransman en een Canadees over een hoertje uit het Oostblok.’

De Cock grijnsde.

’Je hebt het zwaar.’

Hij draaide zich om en besteeg opmerkelijk kwiek de stenen trappen naar de tweede etage.

Vledder volgde met vermoeide tred.

Op de bank bij de deur naar de grote recherchekamer zat een man. Toen hij de oude rechercheur in het oog kreeg, stond hij op en liep op hem toe.

’U bent rechercheur De Cock? De Cock met… eh, met ceeooceekaa?’

De grijze speurder moest een glimlach onderdrukken. Hij keek de man voor zich zwijgend aan. Hij schatte hem op achter in de veertig. Wellicht iets ouder.

De man had bruine ogen, lichtgolvend zwart haar, iets grijzend aan de slapen. De man was keurig gekleed, een heer. Onder zijn vrijwel droge beige regenjas droeg hij een stemmig donkerblauw driedelig kostuum, een spierwit overhemd met een effen rode stropdas.

Het zwijgen van De Cock stoorde de man zichtbaar. ’U… eh, u bent toch rechercheur De Cock?’ vroeg hij ongeduldig.

De oude rechercheur knikte.

’U wilt mij spreken?’

’Inderdaad. Ik blijf niet voor niets uren op u wachten.’ De Cock liep aan de man voorbij.

’Gaat u maar mee.’

Hij opende de deur naar de grote recherchekamer, zwiepte zijn oude hoedje missend naar de kapstok en ging met zijn regenjas nog aan achter zijn bureau zitten. Daarna keek hij op naar de man die hem was gevolgd.

’Hoe later op de avond,’ declameerde hij, ’hoe schoner volk. Neemt u plaats.’

De man ging aarzelend zitten.