Выбрать главу

’Ik… eh, ik heb,’ opende hij voorzichtig, ’vanavond een vreemd telefoontje gekregen.’ Hij stopte even. Over zijn ovaal gezicht gleed een glimlach. ’Laat ik mij eerst even aan u voorstellen. Mijn naam is Baardwijk… Antoon Baardwijk. Ik woon in Aerdenhout. Ik ben directeur van een exportbedrijf in Haarlem.’

’U kreeg een telefoontje.’

Antoon Baardwijk knikte.

’Iemand raadde mij aan om contact met u op te nemen. Letterlijk zei de man: ”Ga naar het politiebureau aan de Warmoesstraat in Amsterdam en vraag naar rechercheur De Cock met ceeooceekaa”.’

Hij maakte een verontschuldigend gebaar.

’Vandaar dat ik uw naam spelde.’

De Cock knikte begrijpend.

’Wat zei die man nog meer?’

’Dat u een mededeling voor mij had.’

De Cock fronste zijn wenkbrauwen.

’Ik heb geen mededeling voor u,’ sprak hij hoofdschuddend. ’Ik zie u vanavond voor het eerst en ik heb uw naam nog nooit horen noemen.’

Antoon Baardwijk keek hem peinzend aan.

’Vreemd. Ik kreeg toch de indruk dat het de man ernst was. Ik bedoel, het was geen grap.’

De Cock boog zich iets naar Baardwijk toe.

’Heeft de man zijn naam genoemd?’

Antoon Baardwijk knikte.

’Ik weet alleen niet of ik zijn naam goed heb verstaan. Het was iets met ’Boven…Bovendijk…Bovenkant… of zoiets.’ De Cock trok zijn wenkbrauwen samen.

’Bovenkerk?’ opperde hij.

Antoon Baardwijk reageerde onzeker.

’Dat kan het wel zijn geweest.’

’Van Bovenkerk?’

Antoon Baardwijk zuchtte.

’Het is stom dat ik zijn naam niet heb genoteerd. Ik heb ook niet verder gevraagd. Ik ging ervan uit dat u inderdaad een mededeling voor mij had. Het leek mij ernstig genoeg. Ik ben onmiddellijk in mijn wagen gestapt en ben naar Amsterdam gereden.’

De Cock plukte aan het puntje van zijn neus.

’Ik stel u een vreemde vraag: hebt u relaties met zwervers?’ Antoon Baardwijk keek hem verward aan.

’Hoe bedoelt u dat?’

De Cock spreidde zijn handen.

’Kent u mensen die een zwervend bestaan leiden?’ Antoon Baardwijk schudde nadenkend zijn hoofd. ’Nee.’

’Zegt de naam Harold de Vries u iets?’

’Nee.’

’Johnny van der Kamp?’

De ogen van Antoon Baardwijk lichtten op.

’Johnny… ja, Johnny, mijn halfbroer. Aan hem dacht ik even niet.’

’Leidt hij een zwervend bestaan?’

Antoon Baardwijk knikte.

’Na de dood van mijn vader, Antonius Baardwijk, trouwde mijn moeder voor de tweede keer, met een Johannes van der Kamp. Dat had ze nooit moeten doen. Die vent deugde niet. Het ergste was nog, dat ze van hem zwanger werd en een zoon baarde.’

’Johnny van der Kamp.’

Antoon Baardwijk knikte.

’Johnny. Ik ben niet samen met hem opgevoed. Ik was toen gelukkig al het huis uit. Hij is achttien jaar jonger dan ik.’

’U hebt geen contact meer met hem?’

Antoon Baardwijk tuitte zijn lippen.

’Soms, soms belt Johnny mij op en dan maak ik een afspraak met hem ergens in een café hier in Amsterdam. Ik heb niet graag dat hij in zijn slordige outfit naar Aerdenhout komt.’ De Cock glimlachte.

’Een kleine familiereünie?’

Antoon Baardwijk liet zijn hoofd iets zakken.

’Johnny zit altijd om geld verlegen. Als hij platzak is, dan belt hij.’

’En dan gaat u naar Amsterdam om hem wat te geven?’ Antoon Baardwijk glimlachte.

’Niet te veel. Dat zou niet goed zijn. Maar toch wel genoeg voor hem en zijn maat om er een tijdje op te teren.’ De man keek op. De uitdrukking op zijn gezicht veranderde. ’Is er wat… is er wat met Johnny?’

In zijn stem klonk achterdocht.

De Cock knikte traag.

’Hij is dood. Iemand sloeg hem vanavond zijn hersens in.’

’Vermoord?’

De Cock knikte opnieuw.

’Duidelijk.’

Antoon Baardwijk trok zijn gezicht strak.

’De man die mij belde, moet dat hebben geweten.’

’Die wist het. Hij was de man die het ontzielde lichaam van Johnny ontdekte.’

’Waar was Pieter dan?’

’Wie is Pieter?’

’Zijn maat… zijn lijftrawant. Die twee waren onafscheidelijk. Ik heb Johnny nog nooit zonder zijn Pieter gezien.’ De Cock kauwde op zijn onderlip.

’Weet u iets meer van die Pieter?’

Antoon Baardwijk verzonk in gepeins.

’Hij was een Belg… kwam uit Antwerpen… was ongeveer even oud als Johnny.’

’Achternaam?’

Antoon Baardwijk schudde traag zijn hoofd.

’Heb ik nooit gehoord.’

De Cock strekte zijn wijsvinger naar hem uit.

’Als u geld bracht… gebeurde dat steeds in hetzelfde café?’

’Ja.’

’Welk?’

’Een klein kroegje op de hoek van de Achterburgwal en de Barndesteeg.’

De Cock veerde op.

’Smalle Lowietje.’

Antoon Baardwijk maakte een schouderbeweging. ’Ik weet niet hoe dat kroegje heet. Volgens mij heeft het geen naam. Er is geen uithangbord en er staat niets op de ruiten.’ De Cock glimlachte.

’Smalle Lowietje zwaait daar de scepter.’

Antoon Baardwijk zweeg secondenlang. De uitdrukking op zijn gezicht versomberde.

’Johnny deugde niet,’ sprak hij hoofdschuddend. ’Ik weet dat hij en zijn maat vaak kleine diefstallen pleegden. In een overmoedige bui hebben ze mij dat wel eens verteld. Toch wens je niemand zo’n einde.’

Hij keek naar De Cock op.

’Weet u al wie het heeft gedaan?’

De oude rechercheur schudde zijn hoofd.

’Ik heb nog geen flauw idee. Iemand met een duister motief. Op dezelfde plek is een dag tevoren ook een zwerver vermoord… op dezelfde wijze.’

Antoon Baardwijk reageerde niet. De woorden van De Cock gleden langs hem heen. Hij schudde zijn hoofd.

’Arme Johnny,’ sprak hij bewogen. ’En hij dacht nog wel rijk te worden.’

De Cock verstarde.

’Rijk?’

Antoon Baardwijk knikte.

’De laatste keer dat ik hem sprak, deed hij nogal geheimzinnig. Binnenkort, zei hij… binnenkort heb ik jouw centen niet meer nodig.’

11

De Cock stapte de volgende morgen met een zucht van verlichting op het Stationsplein uit een overvolle tram. Hij was tijdens de rit ernstig in de verdrukking geraakt door een volumineuze dame met een rijkelijk overgewicht. Ze was met een plof naast hem op de smalle trambank gaan zitten en had geen enkele concessie aan haar territoriumdrift willen doen. Opgelucht, maar met de geur van haar parfum nog tussen zijn neusvleugels, slenterde hij temidden van de stroom treinreizigers naar het brede trottoir van het Damrak.

Het regende. Het regende nu al weken achtereen. De oude rechercheur kon zich niet herinneren dat het ooit in de maand oktober zo lang en intens had geregend. Overal lagen plassen. De putten konden het regenwater niet verwerken. De vlaggen aan de steigers van de rondvaartboten hingen zwaar van het water slap naar beneden. Troosteloos.

De Cock blikte om zich heen en ontdekte onder druipende paraplu’s alleen chagrijnige gezichten. Het sombere weer miste zijn uitwerking niet. De mensen werden er bepaald niet vrolijker van. De oude rechercheur snoof een paar maal om de parfumgeur uit zijn neus te verwijderen en beleefde een binnenpretje. In de gang van zijn woning hing al jaren een tegeltje met de tekst: De barometer heeft met ons humeur niets te maken. Het besloot zich daaraan te spiegelen, toverde een glimlach op zijn breed gezicht en versnelde zijn tred. Bij de Oudebrugsteeg stak hij voor een aanstormende tramtrein van lijn 9 de rijbaan over. Iemand lachte. De Cock in draf was een koddig gezicht. Op de hoek van de Oudebrugsteeg en de Warmoesstraat lichtte hij even beleefd zijn hoedje voor een bedaagde prostituee, die hij naar zijn gevoel al een eeuwigheid kende en stapte seconden later het politiebureau binnen. In de hal wuifde hij uitbundig naar de wachtcommandant achter de balie. Fluitend besteeg hij de stenen trappen naar de tweede etage.