Выбрать главу

De Cock grijnsde.

’Toch zo goed dat u hem gisteravond in het café van Smalle Lowietje aan de Achterburgwal een pilsje aanbood. Is het uw gewoonte om thuis- en daklozen een pilsje aan te bieden?’ Maurice de Bouchardon trok zijn gezicht strak.

’Adriaan van Bovenkerk is niet dakloos en hij heeft wel degelijk een tehuis.’

’Waar?’

’In Antwerpen.’

De Cock reageerde verrast.

’In Antwerpen?’

’Ja.’

’Wat doet hij dan hier… in lompen gehuld?’

Maurice de Bouchardon glimlachte.

’Zijn kleding is camouflage. De heer Van Bovenkerk is geen zwerver.’

De Cock wond zich op.

’Wat is hij dan wel?’

Maurice de Bouchardon schudde zijn hoofd.

’Ik heb niet de vrijheid,’ sprak hij minzaam, ’om u dat te vertellen.’

Vledder gebaarde naar de notities op zijn bureau.

’Adriaan van Bovenkerk woont dus in Antwerpen en opereert hier met de allure van een zwerver. Waarom?’

De Cock schudde zijn hoofd.

’Ik kan geen zinnig antwoord bedenken. Ik begrijp ook niet waarom Maurice de Bouchardon ons niet wil vertellen wat Adriaan van Bovenkerk hier uitspookt. Waarom die camouflage?’

Vledder grinnikte.

’Waarom vlucht onze mysterieuze Pieter uitgerekend naar Antwerpen?’

De Cock maakte een berustend gebaar.

’Volgens Antoon Baardwijk was hij een Belg en kwam uit Antwerpen.’

’Zullen wij zijn opsporing verzoeken?’

’Op basis waarvan?’

’Moord.’

De Cock schudde zijn hoofd.

’Ik geloof niet dat hij verantwoordelijk is voor de beide moorden. Johnny van der Kamp was zijn lijftrawant. Die twee deden alles samen. Ik zie geen enkel motief voor die Pieter.’

’Misschien kregen ze ruzie.’

De Cock schudde opnieuw zijn hoofd.

’Je moet die Pieter als dader uitsluiten. Besef, dat hij ook een motief moet hebben voor de moord op Harold de Vries. Bovendien neem ik niet aan dat hij een auto bezit.’

Vledder snoof.

’Het verhaal van die wegrijdende auto op de Westerdoksdijk is van Adriaan van Bovenkerk… van niemand anders.’ De Cock knikte.

’Dat realiseer ik mij. Daarom gaan wij ook op zoek naar die Jules de Graaf. Als ook hij na de moord op Harold de Vries een auto heeft horen wegrijden, dan hebben we enige zekerheid.’ Vledder gromde.

’Misschien zet die Adriaan van Bovenkerk ons wel op het verkeerde spoor. Ik vertrouw die vent niet. Hij heeft ook beloofd de zwerver die hij zag te vinden, compleet met zijn grote donkere wagen.’

De jonge rechercheur grinnikte vreugdeloos.

’Heb jij wat gezien?’

De Cock maakte een afwerend gebaar.

’Je moet hem ook de tijd gunnen. Het is nog geen vierentwintig uur geleden dat hij ons die toezegging deed.’

De telefoon op het bureau van De Cock rinkelde. Vledder boog zich ver voorover en pakte de hoorn op. Al na enkele seconden legde hij de hoorn op het toestel terug.

De Cock monsterde het gezicht van zijn jonge collega. ’Wie was dat?’

’De wachtcommandant beneden. Bram van Wielingen heeft zojuist de foto’s gebracht en Smalle Lowietje is op weg naar boven.’

De Cock fronste zijn wenkbrauwen.

’Smalle Lowietje?’

Op dat moment ging de deur van de grote recherchekamer open. De tengere caféhouder, gehuld in een regenjas die tot aan zijn enkels reikte, stapte op De Cock toe. Op zijn vriendelijk muizensmoeltje lag een ernstige trek.

’Ik heb niet veel tijd. Ik heb even een vervanger achter de tap gezet.’

De Cock gebaarde naar de stoel naast zijn bureau.

’Ga toch even zitten,’ sprak hij vriendelijk. ’Het moet belangrijk zijn als jij op dit uur jouw etablissement verlaat.’ Smalle Lowietje nam wat onwillig plaats.

’Die vent was er weer.’

’Welke vent?’

Smalle Lowietje duimde over zijn schouder.

’Adriaan van Bovenkerk. Hij zei dat hij over informaties beschikte dat ik Johnny van der Kamp wel degelijk had gekend. Johnny van der Kamp was, zo zei hij zeker te weten, met zijn maat een paar maal in mijn etablissement geweest.’

’Verder?’

Smalle Lowietje schudde zijn hoofd.

’Verder niets. Ik wil niets met die vent te maken hebben. Hij is mij te opdringerig.’

De Cock kneep zijn wenkbrauwen samen.

’Van wie heb jij het verhaal dat die man vroeger een groot advocatenkantoor heeft geleid?’

’Van een penozejongen. Volgens hem was Adriaan van Bovenkerk een meester in de rechten en werkte op een groot kantoor.’ De Cock glimlachte.

’Toen heb jij hem maar een leider van een groot advocatenkantoor gemaakt.’

Smalle Lowietje trok een verongelijkt gezicht.

’Logisch toch.’

De Cock schoof zijn onderlip vooruit.

’Jij hebt die Van Bovenkerk niet gezegd dat je Johnny van der Kamp wel degelijk heb gekend?’

Smalle Lowietje schudde zijn hoofd.

’Jouw informaties deugen niet, heb ik hem gezegd. Na een enkel pilsje ging hij weg. Kwaad.’

De tengere caféhouder grinnikte.

’Het gedoe van die vent maakte mij wel nieuwsgierig. Hij onderzoekt iets, dacht ik. Ik ben op mijn manier toen zelf eens aan het snuffelen gegaan.’

’En?’

’Ik heb iets voor je gevonden.’

’Wat?’

Smalle Lowietje plukte uit de binnenzak van zijn wijde regenjas een notitie en gaf die aan De Cock.

’Hier heb je de naam van die Pieter en het adres in Antwerpen waar zijn oude moeder woont.’

De Cock las.

’Pieter de Goede.’

Smalle Lowietje knikte.

’Als je hem nodig hebt, dan kun je hem in Antwerpen zo laten oppakken.’

De Cock schudde zijn hoofd.

’Ik laat hem niet oppakken. Ik denk dat ik hem ergens anders voor nodig heb.’

Smalle Lowietje stond van zijn stoel op.

’Moet jij weten wat je doet. Ik ga terug achter de tap. Vervangers hebben soms grijpgrage handjes.’

De tengere caféhouder weifelde even.

’Ik heb nog iets wat je zal interesseren. Johnny van der Kamp en zijn maat Pieter de Goede woonden tot voor kort nog in een kraakpand aan de Oostenburgergracht. En weet je wie daar ook woonde?’

’Nou?’

’Jouw eerste dode zwerver: Harold de Vries.’

Vledder keek De Cock bewonderend aan.

’Jouw Smalle Lowietje is voor ons zijn gewicht in goud waard.’

De oude rechercheur knikte instemmend.

’Gelukkig is hij niet zo zwaar,’ grapte hij.

Vledder lachte.

’We kunnen toch altijd voor inlichtingen bij hem terecht. En hij heeft goede contacten.’

’Daarom… en om nog meer… is hij mijn vriend.’

’Gaan we naar Antwerpen?’

De Cock schudde zijn hoofd.

’Bel rechercheur Hans Rijpkema en vraag hem in welk kraakpand hij het lijk van François Vandenberge heeft gevonden.’ Vledder keek hem verwonderd aan.

’Wie is…’

Verder kwam hij niet. De wachtcommandant liep met een bedrukt gezicht de recherchekamer binnen. Hij stapte op De Cock toe.

’Ik wilde het niet door de telefoon doen.’

’Wat?’

Jan Kusters liet zijn hoofd iets zakken.

’Ik kom het je persoonlijk aanzeggen, De Cock,’ sprak hij met een grafstem. ’Er ligt weer een dode zwerver op de kop van het Stenenhoofd.’

13

De Cock had moeie voeten.

Ze waren er ineens, onaangekondigd. Het was als een donderslag bij heldere hemel. Hij leunde achterover en legde zijn voeten op een hoek van zijn bureau. Met een van pijn vertrokken gezicht bevoelde hij zijn kuiten. Het was alsof geniepige kleine duiveltjes uit pure boosaardigheid met duizend spelden in zijn kuiten prikten. Hij kende de pijn die uit de holten van zijn voeten kwam, langs zijn hielen omhoog trok en zich vastzette in zijn kuiten.