Выбрать главу

2

De rechercheurs reden met hun oude Golf van de houten steiger achter het politiebureau. Het regende nog steeds. Opgejaagd door een felle wind met stormende kracht kletterden dikke regendruppels tegen de voorruit. Vledder draaide de Golf vanaf de Oudebrugsteeg het Damrak op. Onderwijl zette hij de ruitenwissers aan.

De Cock liet zich onmiddellijk onderuitzakken. De oude rechercheur meed sinds jaar en dag het uitzicht op zwiepende ruitenwissers, die, zo wist hij uit ervaring, een hypnotische uitwerking op hem hadden. Wanneer hij door de voorruit keek, kon hij de neiging niet onderdrukken om de zwaaiende bewegingen van de wissers met zijn blik te volgen. Hij had dan het idee na enige tijd, gevangen in een hypnose, zijn bewustzijn te verliezen.

Vledder keek opzij en gniffelde. Hij kende de zwakheid van zijn oude collega en genoot heimelijk.

’Je moet je eens laten onderzoeken,’ snierde hij. ’Dat is niet gewoon. Misschien dat een vriendelijke, invoelende psychiater iets voor je kan doen.’

De Cock keek vanonder de klep van zijn oude vilten hoedje schuin omhoog. De spottende opmerking van zijn jonge collega trof hem.

’Bemoei je niet met mij,’ reageerde hij geprikkeld. ’Let jij maar op de weg. Je rijdt weer veel te hard.’

’We zijn op weg naar een moord.’

De Cock schudde zijn hoofd.

’Hoe vaak heb ik het je al gezegd,’ verzuchtte hij vermoeid, ’zelfs rechercheurs brengen doden niet meer tot leven.’ Als een stil protest drukte Vledder het gaspedaal nog iets verder in.

’Misschien is de dader nog in de buurt,’ opperde hij. De Cock snoof.

’Die blijft op ons wachten,’ grinnikte hij vreugdeloos, ’naast het lijk, heel gedwee, met in zijn opgestoken hand een bordje met het opschrift: hier staat de moordenaar die u zoekt.’ Het klonk sarcastisch.

Vledder reageerde niet. Zijn rijgedrag had al vaker tot vergeefse discussies geleid.

Vanaf de Westerdoksdijk reed de jonge rechercheur de Golf het Stenenhoofd op. Aan het eind van de pier stond een politiewagen met blauw zwaailicht.

Vledder bracht de Golf achter de politiewagen tot stilstand en de beide rechercheurs stapten uit.

Een jonge diender liep in de stromende regen op De Cock toe, tikte ter begroeting tegen de rand van zijn pet en duimde over zijn schouder.

’Het lijk ligt daar… half tegen de muur, bijna op de hoek. Voor de regen hebben we hem met een brok zeildoek afgedekt.’

’Bang dat hij kou zou vatten.’

De diender keek De Cock verward aan. Het wrange grapje ontging hem.

’Kou vatten?’

De Cock wuifde het weg.

’Ik heb via de wachtcommandant,’ ging de jonge diender verder, ’de meute[2] al voor u gewaarschuwd.’

’Bedankt. Wie heeft hem gevonden?’

’Een man van B&M Beveiliging & Alarmering. Hij deed zijn ronde langs de loodsen op het Stenenhoofd. Ik heb geprobeerd hem vast te houden tot u kwam, maar de man wilde per se eerst zijn ronde afmaken.’

’Plichtsgetrouw.’

De diender lachte.

’Hij wel.’

’Heeft hij iets verdachts gezien… mensen in de omgeving?’ De jonge diender schudde zijn hoofd.

’Er was niemand op het Stenenhoofd. In het donker struikelde de beveiligingsman bijna over de benen van het lijk.’

’Heb je de naam van die man?’

’Natuurlijk.’

De Cock glimlachte.

’Zet zijn naam met zijn verklaring over het vinden van het lijk in jouw mutatierapport. Dan vind ik dat morgen wel.’ De oude rechercheur liep langs de jonge diender naar een brok bruin zeildoek waaruit twee voeten staken met de hielen omhoog. Hij pakte zijn zaklantaarn en trok met een ruk het zeildoek weg. De man lag op zijn buik, zijn armen iets gespreid langs zijn lichaam. De handen waren stijf geklauwd als een laatste protest tegen de naderende dood. Zijn donkere haren en de rechterzijkant van zijn gezicht lagen in een grote plas donkerrood geronnen bloed.

De Cock bukte bij hem neer. Het rechteroog was in de plas bloed niet goed zichtbaar. Het linkeroog staarde wijd opengesperd in het niets.

De oude rechercheur liet het licht van zijn zaklantaarn over het achterhoofd van het slachtoffer dwalen. Ongeveer ter hoogte van de kruin was een grote gapende wond, waarin grijze hersenkronkels zichtbaar waren. Hij scheen met zijn zaklantaarn even in de pupil van het linkeroog. Er was geen reactie.

De Cock kwam uit zijn gebukte houding omhoog. Zijn oude knieën kraakten. Hij blikte opzij naar Vledder, die naast hem stond.

’Afgeslacht,’ sprak hij grimmig, ’koelbloedig afgeslacht met een hamer of een bijl… door iemand die hem vermoedelijk van achteren heeft benaderd. Als ik de situatie goed inschat, dan heeft het slachtoffer geen schijn van kans gehad.’

Hij schudde zijn hoofd.

’Zo heftig heb ik dat in mijn lange rechercheloopbaan nog nooit meegemaakt. Gezien de aard van de verwonding moet de slag met grote kracht zijn toegebracht. De schedel is geheel geperforeerd… gespleten.’

Vledder bescheen het slachtoffer met het licht van zijn zaklantaarn.

’Hij ziet er niet erg appetijtelijk uit,’ stelde hij vast. ’Gehavende, versleten kleren, afgetrapte schoenen en een vieze, onverzorgde baard, waarin nog etensresten kleven.’

De Cock knikte instemmend.

’Een zwerver?’

’Vast.’

Achter de Golf kwam een wagen tot stilstand. Met een aluminiumkoffertje in zijn rechterhand klom Bram van Wielingen achter het stuur vandaan en liep met een chagrijnig gezicht op De Cock toe.

’Kies jij altijd van dat hondenweer uit?’

De Cock stak zijn rechterhand met uitgestoken wijsvinger omhoog.

’Ik heb,’ sprak hij theatraal, ’de hemelse machten niet in de hand. Voor klachten over het weer bij Onze-Lieve-Heer.’ De fotograaf glimlachte.

’Dat rijmt.’

Hij zette zijn koffertje tegen de muur van de loods en bekeek de dode man. Daarna gleed zijn blik terug naar De Cock. ’Die heeft een fikse tik op zijn kanis gekregen. Zijn kop lijkt wel een spaarpot voor rijksdaalders. Wacht dacht je… een bijl?’ De Cock trok zijn schouders op.

’We hebben nog geen moordwapen gevonden.’

Bram van Wielingen pakte zijn koffertje, nam daaruit zijn Hasselblad en monteerde een flitslicht.

’Heb je nog bijzondere wensen?’

De Cock schudde zijn hoofd.

’Je moet hier bij daglicht nog maar eens terugkomen. En probeer morgen na de sectie wat van zijn gezicht te maken. Voor de herkenning. We weten niet wie hij is. En… eh, ik ben wel geïnteresseerd in die verwonding op zijn achterhoofd. Het lijkt mij geen gewone bijl- of hamerslag.’

De fotograaf staarde een poosje naar de dode.

’Zou iemand hem nog herkennen… zo met die ruige vieze baard?’

’Proberen.’

Terwijl Bram van Wielingen in het dode gelaat flitste, kwam dokter Den Koninghe naderbij. Achter hem torenden twee reusachtige broeders van de Geneeskundige Dienst met hun onafscheidelijke brancard.

De grijze speurder slofte blij op de oude lijkschouwer toe en begroette hem hartelijk. De Cock had een zwak voor de excentrieke dokter met zijn ouderwetse grijze slobkousen onder een deftige streepjesbroek, zijn stemmig zwart jacquet en zijn verfomfaaide groen uitgeslagen garibaldihoed.

’Hoe maakt u het?’ vroeg hij uitbundig.

’Best.’

De Cock monsterde de kleding van de oude lijkschouwer. ’Hebt u geen regenjas bij u?’ vroeg hij bezorgd. ’Een paraplu?’ Dokter Den Koninghe keek naar hem op. De regen tikte op de glazen van zijn ronde brilletje met metalen rand.

’Ik ben een regen- en windman,’ sprak hij ferm.

De Cock accepteerde de uitleg en leidde de oude lijkschouwer naar de dode.

’Het is een van de gruwelijkste moorden,’ sprak hij hoofdschuddend, ’die ik in mijn leven ben tegengekomen. Een bruut ingeslagen schedel.’

вернуться

2

Spottende benaming voor de groep mensen die bij de behandeling van een moord noodzakelijk is.