Выбрать главу

Vledder schudde zijn hoofd.

‘Ze speelden stommetje… deden alsof ze mijn vragen niet verstonden. Ik heb verder geen enkele inlichting los kunnen peuteren.’

‘Het kan Arno de Graaf zijn geweest.’

Vledder knikte.

‘Daar heb ik aan gedacht, maar toen ik bleef aandringen, werden ze vervelend, agressief. En ik voelde weinig voor een vechtpartij bij kaarslicht.’

De Cock ging achter zijn bureau zitten.

‘Ik had niet veel anders verwacht,’ reageerde hij gelaten.

Vledder gebaarde.

‘Hoe laat was jij thuis?’

‘Laat, heel laat. De lijkschouwer moest eerst nog een klus ergens in Oost afmaken. Toen ik via de mobilofoon van de surveillancewagen de rest van de meute opriep, lag Bram van Wielingen, de fotograaf, al op zijn bed, en Ben Kreuger, de dactyloscoop, was met zijn vrouw op verjaarsvisite.’

‘Pech.’

De Cock trok een grijns.

‘Ik was een klein uur alleen in een walm van afgewerkte olie met een bloederig lijk en een zenuwachtige vrouw, die voortdurend in huilen uitbarstte en zanikte dat ze naar huis wilde.’

Vledder glimlachte.

‘Prettig gezelschap.’

De jonge rechercheur wees naar een map op zijn bureau.

‘Ik heb vanmorgen jouw melding van vannacht in het mutatierapport gelezen. Je hebt Henry Achterberch gevonden in een schuur aan de Archangelkade.’

De Cock knikte.

‘Doodgeschoten met vermoedelijk zijn eigen kalasjnikovgeweer.’

‘Hoe wist je dat hij daar lag?’

De Cock grinnikte.

‘Ik wist totaal niets. De vrouw die gisteravond bij ons in de recherchekamer kwam, bleek ene Aleida de Waal, een vriendin van de vermoorde mevrouw De Graaf, te zijn. Via haar vriendin kende ze Henry Achterberch en wist ze dat de jongeman een schuur had aan de Archangelkade, waar hij aan oude motorfi etsen sleutelde.’

Vledder keek hem verrast aan.

‘Motorfietsen… een kalasjnikovgeweer. Dat kan toch geen toeval zijn?’

De Cock glimlachte.

‘Ik weet waar je aan denkt, maar wees voorzichtig met je conclusies.’

‘Het zou toch een gouden greep zijn?’

De Cock knikte.

‘Ik heb het geweer in beslag genomen. Schietproeven moeten uitmaken of met die kalasjnikov ook Pedro de Jaager werd vermoord. Verder hebben we in het land nog een paar onopgeloste liquidatiemoorden door een motorrijder met een duopassagier.’

‘Als het klopt, dan mogen de luitjes van de regio Gooi-en Vechtstreek jou wel een bloemetje sturen. Een ronde zaak en een dode verdachte.’

De Cock strekte zijn wijsvinger naar hem uit.

‘Vergeet niet dat er in Maarssen twee mensen op die motor zaten en dat Henry Achterberch nooit meer iets zal kunnen vertellen.’

‘Zou nog te achterhalen zijn waar die kalasjnikov vandaan komt en hoelang Henry Achterberch dat geweer al in zijn bezit had?’

De Cock trok een bedenkelijk gezicht.

‘Dat wordt moeilijk, zo niet onmogelijk. Er is na het vallen van de Berlijnse muur heel veel Russisch wapentuig ons land binnengesmokkeld, waaronder een groot aantal kalasjnikovgeweren. Feitelijk zijn het kleine geniepige mitrailleurs.’

Vledder keek hem onderzoekend aan.

‘Ik heb nog niet gelezen dat je een telexbericht hebt verzonden met een verzoek tot aanhouding.’

‘Van wie?’

Vledder veinsde verwondering.

‘Arno de Graaf. Hij heeft Henry Achterberch duidelijk eerder gevonden dan jij.’

De Cock trok zijn gezicht in een ernstig plooi.

‘Ik doe nog geen verzoek tot aanhouding.’

‘Waarom niet?’

‘Ik wil eerst met hem praten.’

Vledder keek De Cock grinnikend aan.

‘Hoe?’

‘Wat bedoel je?’

‘Hoe wil je hem bereiken? Als Arno de Graaf de dader is, heeft hij genoeg adressen om zich schuil te houden. Ken jij er daar één van?’

De Cock schudde zijn hoofd.

‘Dat is ook niet nodig.’

Vledder keek hem niet-begrijpend aan.

‘Niet nodig?’

De Cock glimlachte.

‘We hebben Stephanie van Bruggen.’

‘Zijn vriendin?’

De Cock knikte.

‘Ik schat dat het niet moeilijk zal zijn om via haar de verblijfplaats van Arno de Graaf op te sporen. Een kwestie van constant schaduwen. We hebben op het hoofdbureau volgers genoeg.’

De oude rechercheur spreidde zijn handen.

‘Bovendien verwacht ik Arno op de begrafenis van zijn moeder.’

Vledder knikte instemmend.

‘Daar zal hij vermoedelijk wel komen.’

De jonge rechercheur wees naar de telefoon.

‘Ik heb vanmorgen met dokter Rusteloos gebeld. De gerechtelijke sectie is om twaalf uur op Westgaarde. Ga jij erheen?’

De Cock schudde zijn hoofd.

‘Dat is een klus voor jou. Ik heb genoeg autopsies in mijn leven…’De oude rechercheur stokte. De telefoon op zijn bureau rinkelde. Vledder boog zich ver voorover en pakte de hoorn op. Na enkele seconden legde hij zijn hand op het spreekgedeelte.

‘De wachtcommandant. Beneden voor de balie staat ene Alfred Achterberch.’

De Cock sloeg zijn rechterhand voor zijn gezicht.

‘De vader van Henry,’ reageerde hij geschrokken. ‘Ik heb de ouders nog niet in kennis gesteld van hetgeen gisteravond met hun zoon is gebeurd. Daar heb ik vannacht niet aan gedacht.’

Vledder hield de hoorn omhoog.

‘Wat doen we?’

De Cock maakte een berustend gebaar.

‘Laat hem maar komen.’

De man die met een rustige, atletische tred de grote recherchekamer binnenstapte, was breed, lang en stevig gebouwd. Een toonbeeld van gezondheid en fysieke kracht.

De Cock keek hem bewonderend aan. Hij schatte de man op midden veertig. Hij droeg een perfect gesneden lichtgrijs fl anellen kostuum met losjes om zijn hals geknoopt een groene sjaal. In zijn ovale gezicht stak een smalle neus tussen oplopende jukbeenderen. Zijn donkerblonde golvende haardos liep iets terug van zijn voorhoofd.

Hij bleef glimlachend bij de beide rechercheurs staan.

Met zijn helblauwe, bijna fosforescerende ogen keek hij van De Cock naar Vledder en terug.

‘Tegen wie mag ik het woord richten?’

De Cock gebaarde naar de stoel naast zijn bureau.

‘Neemt u plaats.’

De man ging zitten, knoopte zijn sjaal los en schikte iets aan zijn colbert. Daarna keek hij De Cock scherp aan.

‘U bent?’ vroeg hij kort.

De oude rechercheur boog ter begroeting zijn hoofd.

‘Rechercheur De Cock,’ antwoordde hij koel. ‘De Cock met… eh, met ceeooceekaa. Indien u een klacht over mij wilt indienen, dan sta ik erop dat daarin mijn naam goed wordt gespeld.’

De man keek hem geamuseerd aan.

‘Waarom zou ik een klacht tegen u indienen?’

De Cock gaf geen uitleg.

‘En wie bent u?’

‘Alfred… Alfred Achterberch. Een huilend vrouwmens heeft mij diep in de nacht gebeld dat er iets met mijn zoon Henry is gebeurd.’

De Cock knikte traag.

‘Dat is juist. Ik heb uw zoon Henry gisteravond gevonden in zijn schuur aan de Archangelkade.’

Hij pauzeerde even voor het effect.

‘Vijf kogels uit een kalasjnikovgeweer hadden een eind aan zijn leven gemaakt. Mea culpa. Ik… eh, ik had u daarvan moeten verwittigen voordat een huilend vrouwmens u belde. Het spijt me, maar in de commotie rond het onderzoek ben ik dat vergeten.’

Alfred Achterberch bleef onbewogen. Even gleed een schaduw over zijn gezicht.

‘Ik neem u dat niet kwalijk,’ sprak hij toonloos. ‘Uw spijt lijkt mij oprecht. U probeert uw verzuim ook niet te verdoezelen.

Dat respecteer ik. En in een druk rechercheleven…’

Hij maakte zijn zin niet af.

‘Overigens,’ ging hij verder, ‘sterven was het beste wat Henry kon overkomen.’

De Cock keek hem schuins aan.

‘Een hard oordeel.’