De Cock knikte nadrukkelijk.
‘Zeker in de oudheid: wanneer-een-man-een-weerbarstige,weerspannige-zoon-heeft, — die-naar-zijn-vader-en-moeder-nietwil-luisteren…’
Vledder hield zijn hoofd iets schuin.
‘Een bijbelwoord?’
‘Uit het boek Deuteronomium.’
‘Wat gebeurde er met zo’n zoon?’
‘Die werd in de oudheid gestenigd.’
Vledder lachte vrijuit.
‘Dan had men in Nederland geen keien genoeg.’
De Cock negeerde de opmerking.
‘Al wordt er niet meer gestenigd, er zijn in ons land nog wel degelijk vaders die hun vaderlijk gezag willen laten gelden.’
‘En Alfred Achterberch is er een van?’
‘Duidelijk.’
‘Vandaar zijn woede?’
‘Hoewel hij het ons niet met zoveel woorden heeft gezegd, proef ik uit de felle aanvallen op zijn zuster en haar vriendin dat hij de Tantetjes wel degelijk verantwoordelijk acht voor de gewelddadige dood van zijn zoon Henry.’
‘En?’
‘Wat bedoel je?’
‘Heeft dat consequenties?’
De Cock spreidde zijn handen.
‘Weet je nog wat dokter Den Koninghe zei, nadat hij ons had onthuld dat moeder De Graaf dood was?’
‘Zoek een man of een vrouw met een sterke arm. De sjaal is heel diep in haar huid gesnoerd. Daar is fl ink wat kracht voor nodig.’
De Cock knikte.
‘Alfred Achterberch is een atletisch gebouwde man met ongetwijfeld sterke armen en de groene sjaal om zijn hals leek verdacht veel op de sjaal om de hals van de dode Anna-Marie de Graaf.’
De Cock keek zijn jonge collega onderzoekend aan.
‘Hoe was de sectie?’
Vledder trok een vies gezicht.
‘Dokter Rusteloos had haast. Hij had ook de pest in. Voor vandaag had hij nog drie gerechtelijke secties. Te veel, naar zijn zin.’
De Cock knikte begrijpend.
‘Die man werkt veel te hard en hij is ook zo jong niet meer.
Het wordt tijd dat ze bij het Laboratorium voor Gerechtelijke Pathologie meer mensen aanstellen. Er worden tegenwoordig nu eenmaal meer moorden gepleegd dan vroeger.’ ‘Ik heb hem nog nooit zo snel zien werken. In een klein uur was hij klaar met zijn sectie en kon zijn helper de zaak dichtnaaien.’
‘Bijzonderheden?’
Vledder trok zijn schouders op.
‘De bij een strangulatie gebruikelijke gekneusde en gebroken luchtpijpringetjes.’
De Cock knikte begrijpend.
‘Wurgen of worgen is wellicht de oudste vorm van moord. Je hebt er geen werktuigen voor nodig. Een paar sterke handen is voldoende.’
De jonge rechercheur trok een grijns.
‘Ik heb inmiddels zoveel gerechtelijke secties bij slachtoffers van een wurgmoord meegemaakt… ik kan de procedure dromen. Geef mij een goed lancet en ik peuter zelf zo’n lijk open.’
De Cock keek hem bestraffend aan.
‘Een gerechtelijke sectie is geen lijk-open-peuteren.’
Vledder reageerde uitdagend. ‘Wat is het dan?’
De Cock antwoordde niet. ‘Toen jij naar Westgaarde was, heb ik mij in verbinding gesteld met de recherche in de regio Gooi-en Vechtstreek. Bij hun onderzoek naar de moord op Pedro de Jaager hebben ze nog weinig vorderingen gemaakt. Ik heb hen verteld van dat kalasjnikovgeweer.’
‘En?’
‘Ze waren zeer geïnteresseerd en zouden contact opnemen met onze wapendeskundige. De kogels in het lichaam van Pedro de Jaager zijn volgens hen vrijwel zeker uit een kalasjnikov afkomstig… hetzelfde kaliber.’
Vledder keek hem schuins aan.
‘Heb je al volgers op Stephanie van Bruggen gezet?’
De Cock schudde zijn hoofd.
‘Ik hoop Arno de Graaf op de begrafenis van zijn moeder te treffen. Als hij daar niet komt, laat ik Stephanie van Bruggen schaduwen.’
Vledder staarde nadenkend voor zich uit en tikte met zijn wijsvinger tegen de zijkant van zijn hoofd.
‘Er was nog iets. Zou ik bijna vergeten te vertellen. Volgens dokter Rusteloos was het gedroogde cannabisblad op het voorhoofd van het slachtoffer geplakt met gummi arabicum.’
‘Arabische gom.’
‘Ken jij dat?’
De Cock knikte.
‘Het werd vroeger op kantoren wel gebruik bij het plakken van papier.’
‘Niet meer?’
De Cock schudde zijn hoofd.
‘We hebben nu plakstiften. Gummi arabicum komt tegenwoordig nog veelvuldig voor als bindmiddel en emulgator in de levensmiddelenindustrie en bij het fabriceren van kosmetica.’
Vledder fronste zijn wenkbrauwen.
‘Kennen we uit ons onderzoek iemand die daar werkt?’
De Cock schudde zijn hoofd.
‘Zover ik weet niet. Maar misschien komen we nog een keer zo iemand tegen.’
De oude rechercheur stond van zijn stoel op, slofte naar de kapstok en pakte zijn hoedje.
Vledder kwam hem na.
‘Waar ga je heen?’
De Cock draaide zich half om.
‘Naar de Realengracht… vragen of Aleida de Waal het huilend vrouwmens was die Alfred Achterberch diep in de nacht inlichtte over de dood van zijn zoon.’
Vledder keek hem verwonderd aan.
‘Vind je dat belangrijk?’
De Cock knikte.
‘Alfred Achterberch kent Aleida de Waal… kent vrijwel zeker ook haar stem.’
‘En?’
‘Hij sprak van een huilend vrouwmens. Als Aleida de Waal dat niet was, dan was er diep in de nacht nog een andere vrouw die wist dat Henry was vermoord.’
Vledder parkeerde hun Golf op de Zoutkeetsgracht. De rechercheurs stapten uit en via Bokkinghangen en de Zandhoek slenterden ze naar de Realengracht. Vledder blikte opzij.
‘Weet jij het nummer? Ik ben vergeten het bij mij te steken.’
De Cock schudde zijn hoofd.
‘Ik weet geen nummer. Maar ik heb haar vannacht vanaf de Archangelkade thuisgebracht en weet door welke deur ze naar binnen ging.’ Hij grinnikte. ‘Die deur vind ik beslist terug.’ Halverwege de Realengracht bleef de grijze speurder staan en keek naar een tableau met knopjes en namen naast een zware blauwgelakte deur met een koperen knop.
‘Mevrouw A. de Waal,’ las hij hardop. ‘Tweede etage, appartement 4.’
Vledder keek hem van terzijde aan.
‘Ga je bellen?’
De Cock glimlachte.
‘Ik kondig mijn bezoeken niet graag aan. Het moet een verrassing blijven.’
De oude rechercheur pakte uit zijn broekzak het apparaatje dat hij eens, lang geleden, van zijn goede vriend en ex-inbreker Handige Henkie had gekregen, toen die na rijp beraad besloot om voortaan het smalle pad der deugd te bewandelen. Het was een koperen houdertje, waarin een keur van stalen sleutelbaarden.
Met kennersblik bekeek De Cock het slot en koos de juiste sleutelbaard. Binnen luttele seconden had hij de deur geopend en stapte naar binnen.
Vledder volgde.
Een brede houten trap leidde naar de tweede etage. Op het portaal bleven de rechercheurs even besluiteloos staan en keken naar de toegangsdeur van appartement 4 met daarin een kijkglaasje.
De Cock tastte opnieuw naar zijn apparaatje.
Vledder keek hem hoofdschuddend aan.
‘Dat kun je niet doen!’ fl uisterde hij gesmoord. ‘Je kunt niet zomaar ongevraagd bij iemand binnendringen. Daar krijg je last mee. Vermoedelijk is ze thuis en doet ze later tegen ons een klacht wegens huisvredebreuk.’
De Cock wees naar de deur.‘Als ze ons door haar kijkglaasje ziet en ze laat ons niet binnen?’
‘Dat is haar goed recht. Heb jij een bevel tot binnentreden bij je?’
De Cock gromde.
‘Ik heb zo’n bevel nog nooit nodig gehad.’
De oude rechercheur pakte zijn apparaatje.
‘Als er iemand binnen is,’ legde hij uit, ‘dan zeggen we dat we de deur op een kier hebben gevonden en uit angst dat er iets met haar was gebeurd, naar binnen zijn gegaan om te kijken.’
‘Een leugentje.’
De Cock knikte.