De Cock trok een pruillip. ‘Ik heb zo’n onbestemd gevoel,’ sprak hij verdrietig, ‘dat het op storm uitdraait.’
Vledder keek hem verwonderd aan. ‘Het weer?’
De Cock schudde zijn hoofd. ‘De dood van bendeleider Pedro de Jaager kan heel goed het begin zijn van een windhoos van geweld. Een criminele storm, waarin ook wij worden meegesleurd.’
‘Hoe?’
‘Als ik dat wist,’ sprak De Cock somber, ‘konden we er misschien nog iets aan doen.’
Vledder keek hem van terzijde aan.
‘Denk je aan moeder De Graaf en haar zoon Arno?’
De Cock trok een grijns.
‘Ze zijn geen aardige familie om kennis mee te maken. Het nare is, dat wij niet weten wie na de geliquideerde Pedro de Jaager hun nog levende vijanden zijn.’
‘Klaar om wraak te nemen.’
‘Precies.’
Toen ze de hal van het politiebureau binnenstapten, wenkte een geagiteerde Jan Kusters hen van achter de balie.
De Cock liep op hem toe.
‘Wat doe je nerveus?’
De wachtcommandant wees omhoog.
‘Buitendam… Buitendam is woedend… laaiend. Hij is al tweemaal bij mij achter de balie geweest met de vraag of ik wist waar jij zat.’
De Cock smeet zijn hoedje alweer missend naar de kapstok en sjokte met zijn regenjas nog aan door de gang naar de kamer van commissaris Buitendam. De oude rechercheur deed de zware eiken deur open en bleef met een strak gezicht wijdbeens in de deuropening staan. Het was een houding van protest.
De Cock had geen hekel aan zijn commissaris, maar probeerde toch zoveel mogelijk elk contact met hem te vermijden, bang dat de politiechef zich autoritair in zijn onderzoeken zou mengen.
Buitendam wuifde hem met een slanke hand naderbij en wees naar de stoel voor zijn bureau.
‘Ga zitten, De Cock,’ sprak hij geaffecteerd.
De oude rechercheur schudde zijn hoofd.
‘Ik blijf liever staan,’ reageerde hij nukkig.
Buitendam maakte een berustend gebaar.
‘Zoals je wilt.’ De commissaris zweeg even om indruk te maken. Daarna schraapte hij zijn keel. ‘Ik… eh, ik ben gebeld door meester Medhuizen,’ opende hij aarzelend, ‘onze officier van justitie. De heer Medhuizen was zeer ontstemd. Hij heeft vanmorgen een schriftelijke klacht ontvangen van meester Van
Hardenberg. De advocaat stelt dat door lekken bij justitie zijn cliënt Pedro de Jaager de dood heeft gevonden.’
De Cock maakte een schouderbeweging.
‘En?’ vroeg hij laconiek.
‘Onze officier van justitie wijst de beschuldiging resoluut van de hand. Hij is van mening dat vanuit zijn bureau geen vertrouwelijke mededelingen naar buiten worden gesluisd.’
De Cock grinnikte.
‘Ik had niet anders verwacht.’
Buitendam negeerde de opmerking.
‘Als er sprake is van “lekken”,’ ging hij verder, ‘dan is er volgens de officier maar één mogelijkheid… lekken aan ons politiebureau aan de Warmoesstraat.’
De Cock grijnsde.
‘Ik begrijp best dat de heer Medhuizen zijn eigen straatje schoon wil vegen. Dat is zijn goed recht. Maar het is dwaas om dan maar direct met een beschuldigende vinger in onze richting te wijzen.’
Buitendam trok een ernstig gezicht.
‘Hij noemde jouw naam.’
De mond van De Cock viel halfopen.
‘Mijn naam?’
Buitendam knikte.
‘Volgens de heer Medhuizen ben jij een van de weinige rechercheurs aan ons bureau met uitgebreide contacten in de onderwereld.’
De Cock brieste.
‘Die vent is gek.’
‘Ik verbied je om zo over onze officier van justitie te spreken,’ sprak Buitendam streng.
De Cock balde zijn vuisten en drukte zijn nagels in de palm van zijn handen.
‘Als ik relaties met onderwereldfiguren heb,’ sprak hij met ingehouden woede, ‘dan is dat simpel het gevolg van mijn beroep en onderhoud ik die relaties in het belang van het recht, en niet met het doel om iemand… om wat voor reden dan ook… te laten vermoorden.’
Buitendam gebaarde in zijn richting.
‘Jij wist wanneer Pedro de Jaager in vrijheid werd gesteld.’
De Cock hield even zijn adem in.
‘U wist het… nog eerder dan ik… en onderhoudt u relaties met huurmoordenaars?’
Commissaris Buitendam kwam met een ruk uit zijn stoel overeind. Zijn gezicht kleurde rood en een zenuwtrek zwiepte over zijn wangen. Trillend strekte hij zijn hand naar de deur.
‘Eruit.’
De Cock ging.
Toen De Cock in de grote recherchekamer terugkwam, keek Vledder hem onderzoekend aan.
‘Was het weer zover?’
De Cock raapte zijn hoedje van de vloer en liep naar zijn bureau.
‘Van Hardenberg heeft bij meester Medhuizen een klacht ingediend over lekken bij justitie. Volgens de advocaat zijn lekken de oorzaak van de dood van zijn cliënt Pedro de Jaager.’
‘Wat zegt Medhuizen daarvan?’
‘De officier van justitie kaatst de bal terug naar bureau Warmoesstraat.’
‘Onzin.’
De Cock grijnsde.
‘Ik heb je toch gezegd dat er storm kwam. Ik verwacht eerlijk gezegd nog meer ellende.’
De telefoon op het bureau van de oude rechercheur rinkelde.
Vledder boog zich naar voren, nam de hoorn op en luisterde.
Hij maakte een paar aantekeningen en legde de hoorn op het toestel terug. Zijn gezicht zag bleek.
De Cock keek hem schattend aan.
‘Wat is er?’
‘Er is een dode vrouw gevonden in perceel Brouwersgracht 735.’
De Cock fronste zijn wenkbrauwen.
‘Dat adres komt mij bekend voor.’
Vledder knikte.
‘Daar woont mevrouw De Graaf, de moeder van Arno.’
4
De twee rechercheurs liepen vanaf de Warmoesstraat en de Oudebrugsteeg naar de Nieuwendijk en vandaar via de Korte Nieuwendijk over de brug naar de Haarlemmerstraat. Daar sloegen ze linksaf en liepen over een stukje Singel naar de Brouwersgracht.
De jonge Vledder hield er een straf tempo in. De Cock had moeite om hem bij te houden. De oude rechercheur pufte. Het zweet parelde op zijn voorhoofd.
‘Hé, hé,’ riep hij vermanend. ‘Er is nog steeds een “r” in de maand.’
‘Nou en?’
De Cock klopte op zijn borst.
‘Ik draag op last van mijn vrouw onder mijn colbertje nog steeds de door haar gebreide pullover.’
‘Doe dat ding dan uit.’
De Cock grinnikte.
‘Ik ben sinds mijn trouwdag nog nooit tegen de bevelen van mijn vrouw ingegaan,’ spotte hij. ‘Dat is vragen om problemen.’
De grijze speurder gebaarde voor zich uit.
‘Bovendien… hoe vaak heb ik je dat al niet gezegd: dood is dood… daar kunnen wij beiden niets aan veranderen.’
Vledder hield iets in.
‘We hadden de auto moeten nemen.’
De Cock schudde zijn hoofd.
‘Dan waren we beslist nog langer onderweg. Tijdens het spitsuur kom je in de binnenstad absoluut in de fi le terecht.’
De oude rechercheur blikte opzij.
‘Van wie kwam dat bericht over die dode vrouw?’
‘Van de wachtcommandant beneden. Hij heeft er een surveillancewagen heen gestuurd.’
‘En hoe kwam hij aan dat bericht, van wie?’
‘Dat heb ik hem niet gevraagd.’
De Cock fronste zijn wenkbrauwen.
‘Jan Kusters heeft jou geen naam van de dode vrouw genoemd?’
Vledder schudde zijn hoofd.
‘Alleen het ons bekende adres… Brouwersgracht 735.’
De Cock knikte begrijpend.
‘Dat is voorbij de Herenmarkt,’ sprak hij berustend, ‘aan de overkant.’
Voor een oud, tot appartementen omgebouwd pakhuis, stond een politiesurveillancewagen met blauw zwaailicht half op het trottoir. Een jonge diender kwam uit de wagen en liep op De Cock toe.
‘Het is op de eerste etage,’ meldde hij. ‘Toen de buurvrouw van de tweede etage thuiskwam van het boodschappendoen, vond ze de woningdeur van de eerste etage wijdopen staan. Ze vond dat vreemd. Die deur stond nooit open. Ze heeft eerst geroepen.