Выбрать главу

‘En?’

‘Niemand wierp.’

Arno de Graaf keek hem lachend aan.

‘Een toffe gozer, die Jezus.’

De Cock knikte vaag.

‘Dat was hij, een toffe gozer.’ De oude rechercheur krabde zich achter in zijn nek. ‘Maar ik heb hem nog nooit zo genoemd horen worden.’

Arno de Graaf boog zich iets naar hem toe.

‘Waarom hebt u mij hierheen gesleept?’ vroeg hij agressief.

‘Denkt u dat ik iets met de dood van moeder te maken heb?’

De Cock antwoordde niet direct. Hij keek de jongeman onbevangen aan.

‘Ik vind het begrip “slepen” niet op zijn plaats,’ sprak hij bestraffend. ‘Slepen roept associaties op aan geweld. Ik heb je vriendelijk verzocht om met mij mee te gaan. Aan dat verzoek heb je voldaan.’

Arno de Graaf bromde.

‘Wat is een verzoek?’ grinnikte hij. ‘Een verzoek van de politie beschouw ik als een bevel.’

De Cock schudde zijn hoofd.

‘Ik vond het niet verstandig om jou alleen in dat appartement aan de Brouwersgracht achter te laten. Bovendien wilde ik eens in alle rust met je praten over jou… jouw leven en over de dood van je moeder.’

‘Wat valt er nog over moeder te zeggen?’ verzuchtte Arno. ‘Ze hebben haar gemold. Vakkundig. Daar kun je nog lang over praten. Maar dat heeft weinig zin.’

De Cock negeerde de opmerking. ‘Van wie hoorde jij dat Pedro de Jaager het plan had opgevat om jou te laten liquideren?’

‘Dat hoorde moeder.’

‘Van wie?’

Arno de Graaf trok zijn schouders op.

‘Moeder had nog steeds relaties met luitjes uit de oude Tentakelgroep. Relaties uit de tijd dat vader nog leefde.’

‘Heb jij voor de Hosselaars gewerkt?’

Arno de Graaf schudde zijn hoofd.

‘Ik heb nooit voor een groep gewerkt. Daar ben ik niet geschikt voor. Te zelfstandig… weiger bevelen aan te nemen. Toen vader nog leefde, ging ik wel eens met hem mee en woonde geheime bijeenkomsten bij.’

‘Van de Tentakels?’

‘Ja.’

‘Heb je daar de bijnaam Muurbloempje van overgehouden?’

Arno de Graaf maakte een hulpeloos gebaar.

‘Ik nam niet graag aan hun gesprekken deel… aan de plannen die ze maakten. De een had nog een grotere bek dan de andere. Ik mocht die lui niet. Als ze mij wat vroegen, dan gaf ik geen antwoord. Buiten mijn vader waren het allemaal ratten.’

De Cock fronste zijn wenkbrauwen.

‘Jouw vader was geen rat?’

Arno de Graaf grijnsde.

‘Absoluut niet. Een eerlijk man. Intelligent. Ik was erg op hem gesteld en ik heb ook nooit begrepen hoe hij in die groep misdadigers terecht was gekomen.’

‘Geld?’‘Dat denk ik,’ antwoordde Arno somber. ‘Moeder had een grote hang naar luxe… wilde steeds meer. Mooiere kleren, grotere auto’s, een tweede huis in Spanje. Dat zal hem hebben gedreven.

Hij was gek op haar.’

‘Liefde is blind.’

‘In de groep genoot vader een goede reputatie. Toen ik Pedro de Jaager een grote partij hasj aanbood, hapte hij onmiddellijk.’

De Cock glimlachte.

‘Hij dacht: zo vader, zo zoon.’

Arno de Graaf knikte.

‘Pedro de Jaager vertrouwde mij blijkbaar.’

‘Ten onrechte.’

Arno de Graaf grijnsde opnieuw.

‘Pedro de Jaager vergat,’ reageerde hij langzaam, ‘dat ik niet was en niet wilde vergeten dat hij verantwoordelijk was voor de dood van mijn vader.’

‘Je leverde hem koeienmest… uit wraak?’

De ogen van Arno de Graaf twinkelden.

‘En voor een grote berg geld.’

De Cock keek hem scherp aan.

‘Was die ripdeal je enige wraakactie?’

Arno de Graaf reageerde waakzaam.

‘Hoe bedoelt u?’

‘Pedro de Jaager werd kort nadat hij in vrijheid werd gesteld bij de afslag Maarssen vanaf de duozit van een motor neergeschoten.’

Arno de Graaf snoof.

‘Ik heb geen motor en ik kan niet motorrijden.’

‘Schieten, van dichtbij, met een kalasjnikov op je heup is kinderspel.’

Arno de Graaf schudde zijn hoofd.

‘Ik ben overal voor in, geloof me, behalve voor moord.’

De Cock liet het onderwerp rusten.

‘Acht jij het mogelijk,’ formuleerde hij voorzichtig, ‘dat een van de Tentakelgroep jouw moeder vermoordde?’

‘Waarom?’

De Cock keek hem schuins aan.

‘Nu jij onbereikbaar was, keurig weggemoffeld door je moeder, als bestraffing voor jouw ripdeal met Pedro de Jaager?’

‘Onzin.’

De Cock stak zijn wijsvinger omhoog.

‘Ik kom op die gedachte door het cannabisblad dat op haar voorhoofd was geplakt.’

Arno de Graaf schudde zijn hoofd.

‘Van de top van die Tentakelgroep leeft volgens mij niemand meer. Uitgemoord door interne ruzies of gesneuveld in hun strijd met de Hosselaars.’

De Cock keek hem onderzoekend aan.

‘Er… eh, er moet toch,’ sprak hij weifelend, ‘een enkele vertrouweling van wijlen jouw vader zijn overgebleven… iemand die je moeder waarschuwde voor jouw op handen zijnde liquidatie.’

Arno de Graaf reageerde geprikkeld.

‘Oké, die moet er zijn. Moeder had sinds kort weer omgang met een man. Ene Gerard van Akkeren. Ik heb hem maar één keer vluchtig ontmoet, in haar appartement. Misschien was hij het wel. Weet ik veel. Degene die waarschuwde was in ieder geval geen vijand, niet iemand die mijn moeder of mij naar het leven stond.’

‘Ken jij verder nog zo’n… eh, zo’n loyaal iemand van vroeger?’

‘Ik heb liever niet,’ sprak Arno scherp, ‘dat u in die oude Tentakelgroep gaat roeren. Er is misschien nog een enkeling in leven.

Een koeriertje, een man of vrouw voor het vieze werk. Nu Pedro de Jaager dood is, is er weinig meer van hen te duchten.’

De Cock vouwde zijn handen.

‘Jij… eh, jij was toch bang dat je moeder iets zou overkomen?’

‘Dat was ik.’

‘Weet je nog wat je riep toen jij ons in het appartement bij je dode moeder aantrof?’

Arno de Graaf knikte traag. ‘Stom mens. Hoe vaak heb ik je niet gezegd om niemand binnen te laten.’

De Cock schudde zijn hoofd.

‘Er was een vergrotend koekeloersie* in de toegangsdeur van het appartement aangebracht. Je moeder kon zien wie er voor haar deur stond. Er waren aan die deur geen sporen van braak of verbreking en het slot was gaaf.’

Arno de Graaf liet zijn hoofd iets zakken.

* kijkglaasje

‘Ze moet haar moordenaar of moordenares zelf hebben binnengelaten,’ reageerde hij gelaten. ‘Een andere mogelijkheid is er niet.’

‘Ze heeft dus hem of haar die voor haar deur stond, volkomen vertrouwd. Wie?’

Arno de Graaf keek naar hem op.

‘Ik sprak u over “ratten”,’ zei hij sissend. ‘Wij hebben zo’n rat in onze familie: neef Henry Achterberch, zoon van oom Al fred, de jongste broer van mijn moeder. Verslaafd aan de heroïne en tot elke moord in staat.’

Vledder keek hem verwonderd aan. ‘Je liet hem gaan?’

De Cock knikte. ‘Op basis waarvan zou ik hem moeten vasthouden? In die ripdeal kan ik geen strafbare handeling zien.

Pedro de Jaager, de benadeelde, is dood.’

De oude rechercheur gniffelde. ‘En als hij nog had geleefd, dan had hij die ripdeal zeker ontkend.’

‘Je hebt Arno de Graaf niet gevraagd of hij zijn moeder had vermoord?’

‘Een overbodige vraag,’ verzuchtte De Cock, ‘waarvan ik het antwoord kende.’

‘Nee.’

‘Precies. Maar dat betekent niet dat ik hem als verdachte uitsluit. Je weet wat meester Van Hardenberg van hem zei: Als Arno er voordeel in ziet, vermoordt hij zijn eigen moeder.’

‘Wat denk je van neef Henry Achterberch?’