Vledder nam naast hem plaats.
De Smalle wuifde joviaal.
‘Nog steeds in dienst?’
De Cock keek de caféhouder niet-begrijpend aan.
‘Hoezo… nog steeds in dienst?’ De oude rechercheur gniffelde. ‘Dacht je dat ze mij inmiddels wegens het bedrijven van ongeoorloofde opsporingspraktijken hadden ontslagen?’
Smalle Lowietje keek hem beteuterd aan.
‘Een gouden handdruk?’ opperde hij onzeker.
De Cock lachte vrijuit.
‘Gouden handdrukken zijn er alleen voor falende, incompetente en vooral hooggeplaatste bewindslieden… Niet voor simpele rechercheurs met een uitstekende staat van dienst.’
Smalle Lowietje grinnikte. ‘Misschien kun je om in aanmerking te komen af en toe een paar steken laten vallen?’ De tengere caféhouder monsterde het gezicht van De Cock. Toen hij geen reactie zag, vroeg hij: ‘Hetzelfde recept?’
Zonder op antwoord te wachten, dook hij aalglad onder de tapkast en kwam omhoog met een fles verrukkelijke Franse cognac Napoleon, die hij speciaal voor De Cock gereserveerd hield. Hij zette drie — Lowietje dronk altijd een glaasje mee — diepbolle glazen op de bar en schonk klokkend in.
‘Druk aan de Kit?’
De Cock trok achteloos zijn schouders op. ‘Wij zijn een continubedrijf… vierentwintig uur per dag. Als bij ons een zesendertigurige werkweek wordt ingevoerd, gaat de politie failliet en stap ik in de VUT.’
Smalle Lowietje grijnsde. ‘Als ik jullie werk bij vroeger vergelijk… zo’n vijfentwintig jaar geleden… is het bij de politie allang een failliete boel.’
De Cock knikte traag. ‘Dat is het verschil,’ sprak hij somber. ‘De misdaad gaat nooit failliet… kent geen malaise… floreert als nooit tevoren. En wat wordt er van ons rechercheurs verwacht? Met steeds minder mensen en middelen steeds meer misdaad bestrijden.’
Voorzichtig nam de oude rechercheur zijn glas op, warmde het in de kom van zijn hand en nam een slokje. Met gesloten ogen liet hij de cognac door zijn keel glijden.
Begeleid door een zoete zucht zette hij zijn glas voor zich op de bar neer.
‘Lowietje,’ sprak hij op zalvende toon, ‘dit zijn van die schaarse momenten in mijn leven, die mij met de politie en de misdaad verzoenen.’
De tengere caféhouder glunderde. ‘Jouw woorden, De Cock, geven mij een warm gevoel vanbinnen.’
De grijze speurder boog zich iets naar hem toe. ‘Dat hoertje, dat ze van de week hier op de gracht hebben gekeeld… kende je die?’
‘Kippie.’
De Cock keek hem verrast aan. ‘Kippie?’
Smalle Lowietje knikte. ‘Ik weet niet hoe ze heette, maar zo noemde ik haar. Ze kwam wel eens in mijn etablissement om te bellen. Dan nam ze hier aan de bar een citroentje met suiker, betaalde voor de telefoon en ging weer. Ze had nooit contact met de andere meiden uit de buurt.’
‘Herinner jij je of ze op de avond dat zij werd vermoord nog bij jou heeft gebeld?’
‘Het kan best,’ antwoordde Smalle Lowietje onzeker. ‘Maar ik durf er geen eed op te doen. Ze kwam vaak zo rond de klok van tien uur even binnenwippen. En om die tijd heb ik het meestal razend druk.’
De Cock nam nog een slok van zijn cognac. ‘Kippie? Noemde iedereen haar zo?’
Smalle Lowietje schudde zijn hoofd. ‘Toen ik haar voor het eerst zag, moest ik aan een limerick denken.’
‘Een limerick?’
De ogen van Smalle Lowietje glinsterden.
‘Er was eens een hippie uit Filippie,’ declameerde hij vrolijk.
’dat was nog meer kuiken dan kippie,
maar wanneer zij maar dacht
aan het manlijk geslacht,
stond ze al met één been naast haar slippie.’
De Cock lachte. ‘Een ondeugend vers.’
Smalle Lowietje gniffelde. ‘Daarom heb ik het vermoedelijk ook onthouden.’
De caféhouder trok een ernstig gezicht. ‘Kippie… het kwam zomaar ineens bij mij op. Het leek mij een geschikte naam voor dat vrouwtje. Ze had zo’n wit doorschijnend koppie… als van die porseleinen poppetjes, waarmee mijn oudste zuster vroeger speelde.’
De Smalle schudde zijn hoofd. ‘Ze hoorde niet thuis op de Wallen… niet onbeschaamd genoeg.’
De Cock knikte begrijpend. ‘Heb je enig idee wie dat vrouwtje kan hebben omgebracht? Waarom?’
Smalle Lowietje lichtte zijn schouders.
‘De meiden uit de buurt zeiden dat ze wel eens een man met een snor vanachter een boom aan de wallenkant naar haar hadden zien kijken.’
‘Een signalement… bijzonderheden?’
Smalle Lowietje schudde zijn hoofd. ‘Je ziet tegenwoordig zoveel mannen met snorren over de Wallen schuiven. Als je mij vraagt… ze lijken allemaal op elkaar.’
De Cock wees naar zijn lege glas. ‘Schenk nog eens in. Ik heb dat geestrijk vocht te lang gemist.’
Smalle Lowietje reageerde met de welwillendheid van een kastelein.
‘Ik heb pas weer een voorraadje voor je ingeslagen,’ sprak hij opgewekt. ‘Geloof me, d’r is niet zo veel van.’
De Cock duimde over zijn schouder. ‘Mis je klandizie sinds ze De Veilige Haven hebben verbouwd?’
Smalle Lowietje tuitte zijn lippen. ‘Nauwelijks… nauwelijks. Vroeger was het een logement, toen een hotelletje en nu een hoerenkast. Het is mij om het even.’
De Cock fronste zijn wenkbrauwen. ‘Wie heeft De Veilige Haven opgekocht en laten verbouwen?’
‘Gijssie.’
De Cock trok zijn neus iets op. ‘Witte Gijssie?’
Smalle Lowietje knikte instemmend. ‘Witte Gijssie.’
De Cock grinnikte. ‘Dat was vroeger toch een nietig klein oplichtertje? Altijd blut… altijd in de schuld. Waar heeft Witte Gijssie dat geld vandaan gehaald?’
Smalle Lowietje grijnsde. ‘Ik denk… of ik weet het feitelijk wel zeker, dat Witte Gijssie alleen maar een stromannetje is voor een paar luitjes van de maffia. Die kopen steeds meer pandjes in de buurt op. Ze hebben zelfs al een bod gedaan op mijn etablissement.’
‘Nee?’
‘Ja.’
De Cock keek de tengere caféhouder geschrokken aan. ‘Laat je je verjagen?’
Smalle Lowietje schudde zijn hoofd. ‘Nooit.’
De Cock glimlachte opgelucht. ‘Waar kan ik Witte Gijssie vinden?’
Smalle Lowietje zwaaide naar het raam. ‘In hetzelfde pandje… bovenste verdieping.’ Het gezicht van Smalle Lowietje versomberde. ‘Wees voorzichtig met hem. Sinds hij de maffia achter zich weet, voelt hij zich machtig.’
Witte Gijssie keek van De Cock naar Vledder en terug. In zijn blik lag verwondering, vermengd met achterdocht.
‘Wat… eh, wat komt u doen?’
De Cock schonk hem een beminnelijke glimlach.
‘Jou feliciteren met je nieuwe pandje.’
Witte Gijssie snoof.
‘Loopt u wel achter,’ sprak hij smalend. ‘Ik zit hier al bijna twee jaar.’
De Cock maakte een verontschuldigend gebaar.
‘Wij hebben niet altijd de tijd voor een gelegenheidsbezoekje.’
Witte Gijssie grinnikte. Hij streek met gespreide vingers door zijn hoogblonde krullende haar.
‘Dit is dus een gelegenheidsbezoekje?’
De Cock knikte.
‘En omdat ik toch hier ben, wil ik ook even met je praten over dat hoertje dat een paar dagen geleden hier beneden in het pand is omgebracht.’
Witte Gijssie trok zijn gezicht strak.
‘Een of andere stomme idioot heeft haar keel dichtgeknepen.’ Hij schudde zijn hoofd. ‘Er lopen gekken genoeg rond.’
De Cock boog zich iets naar hem toe.
‘Hoe lang zat ze hier?’
‘Vanaf de verbouwing. Toen de meiden in de buurt hoorden dat ik hier een hoerenkast begon, kwamen ze er als de kippen op af.’
‘Ook Charmaine?’
Witte Gijssie knikte.
‘Ze had een vreemde naam… Dupui… eh, dinges.’
‘Dupuitrain,’ vulde De Cock aan.