Van Milschot maakte een verontschuldigend gebaar.
‘Ik deelde zijn levenswijze niet. Die was mij te hectisch. Ook zijn gebrek aan eerbied voor de wet had niet mijn bekoring. Maar ik genoot van zijn onbekommerde levensstijl. Hij leek in vele opzichten op een roofridder uit de vroege middeleeuwen. Ik denk dat ik mij juist daarom zo tot hem aangetrokken voelde. Albertus van Zoggel fascineerde mij.’
De Cock keek de man voor zich onderzoekend aan. Zijn bijna jubelende lofzang op de dode Albertus van Zoggel wekte weerzin bij de oude rechercheur op. Wanneer hij zich de dode, wat gedrongen man met de snor voor de geest haalde… het wat gezwollen gelaat, de uitgestoken tong, de wijd opengesperde ogen, het stuk elektriciteitsdraad om zijn nek… dan paste dat niet bij het beeld dat Charles van Milschot van hem schetste.
De Cock boog zich iets naar hem toe.
‘U bezag hem wel door een roze bril.’
Van Milschot grijnsde.
‘Hoe beziet een man een vrouw op wie hij verliefd is? Mooi, verleidelijk, een nimf. Fantasie reikt verder dan de realiteit.’
De vlot formulerende Charles van Milschot maakte De Cock kriegel.
‘Uw vriendenkring,’ vroeg hij hard, ‘beperkte zich tot Albertus van Zoggel?’
Van Milschot schudde zijn hoofd.
‘Albertus van Zoggel was een exceptie… een uitzondering. De mensen met wie ik gewoonlijk omging, kwamen uit een ander milieu. Ik leerde Albertus bij toeval kennen en bij elke hernieuwde kennismaking genoot ik van zijn verhalen. Hij bracht die met een onvervalst Haags accent. Hij was er trots op van geboorte een Hagenaar te zijn. In penozekringen werd hij ook Haagse Bertus genoemd.’
De Cock knikte instemmend.
‘Dat was ons bekend.’
Van Milschot glimlachte.
‘Ik neem aan dat Albertus ook in recherchekringen enige faam had opgebouwd.’
De Cock negeerde de opmerking.
‘In die zeven jaren van scheiding hebt u geen enkel contact met hem gehad?’
Van Milschot schudde zijn hoofd.
‘Ik wist niet waar Albertus verbleef… waar hij zijn domicilie had. Evenmin was het Albertus bekend waar ik rondhing.’
De Cock keek hem scherp aan.
‘Waarom ging u naar zijn moeder in de Jordaan? Kende u haar?’
‘Zij was mijn enig aanknopingspunt… moeder Van Zoggel… de Jordaan… Lindengracht 812. Dat adres heb ik al die jaren onthouden.’
‘Waarom?’
Van Milschot lachte.
‘Omdat wij elkaar na zeven jaar daar zouden treffen. Dat was de afspraak toen wij uit elkaar gingen… Na exact zeven jaar… rendez-vous in Amsterdam.’
Toen Charles van Milschot de grote recherchekamer had verlaten, vervielen de beide rechercheurs in een diep stilzwijgen. Boven hun hoofden zoemde een defecte tl-balk en via de tochtige, halfvermolmde raamkozijnen drong het straatrumoer tot hen door.
Het was Vledder die het zwijgen verbrak. ‘Je was niet erg mededeelzaam. Je hebt hem niet verteld waar Albertus van Zoggel om het leven kwam en op welke manier hij stierf.’
De Cock schudde zijn hoofd.
‘Ik weet niet hoe ik die Charles van Milschot moet inpassen,’ sprak hij geprikkeld. ‘Is die man zo onnozel als hij zich voordoet? Ik kan mij dat nauwelijks indenken. Zijn ode aan Albertus van Zoggel vond ik ronduit stuitend.’
De oude rechercheur wees naar Vledder.
‘Heb je inzake Haagse Bertus al contact gehad met de recherche in Den Haag?’
De jonge rechercheur schudde zijn hoofd.
‘Daar ben ik nog niet aan toe gekomen. Maar nu we zijn volledige naam weten, is het een stuk gemakkelijker om informatie in te winnen.’
‘Ik wil weten wat die rooftochten inhielden.’
‘Begrijpelijk.’
‘Wanneer is de sectie?’
‘Morgenochtend om elf uur. Ik heb Sylvia van Rosmalen gezegd dat zij met moeder Van Zoggel thuis klaar moet staan voor de herkenning.’
De Cock stak waarschuwend zijn wijsvinger omhoog.
‘Let morgen goed op de fouillering van Haagse Bertus… Welke spulletjes hij bij zich heeft… sleutels bijvoorbeeld. Ik vraag mij nog steeds af of Charmaine Haagse Bertus verraste toen hij al binnen was… of dat hij achter haar aanging en haar daarna wurgde.’
Vledder keek hem onderzoekend aan.
‘Maakt dat verschil?’
De Cock knikte nadrukkelijk.
‘In het eerste geval had Haagse Bertus niet de bedoeling om Charmaine te doden… De verwurging geschiedde, zoals Sylvia van Rosmalen ons schetste, omdat Haagse Bertus zich betrapt voelde en de gillende Charmaine hem in paniek bracht.
‘En in het tweede geval?’
De Cock spreidde zijn handen.
‘Dan ligt het motief anders… dan wilde hij haar dood.’
‘En wat denk je van dat rendez-vous met Charles van Milschot in Amsterdam?’
De Cock ademde diep.
‘Ook zo onzinnig. Een vriend die je adoreert ban je toch niet vrijwillig voor zeven jaar uit je leven… In onze tijd met een overvloed aan communicatiemiddelen zijn er toch wel middelen en wegen te vinden om contact met elkaar te onderhouden?’
De Cock stond van zijn stoel op en slenterde naar de kapstok.
Vledder kwam hem na.
‘Waar ga je heen?’
De Cock draaide zich half om.
‘Naar de Lindengracht. Ik wil weten of ook moeder Van Zoggel in zeven jaar geen contact heeft gehad met haar zoon.’
De kleine huiskamer van mevrouw Van Zoggel bood slechts ruimte voor een tafel met vier stoelen en een dressoir aan de wand. De Cock ging tegenover haar zitten en legde zijn hoedje naast zich op het tapijt. Daarna schoof hij een vaas met bloemen, die zijn uitzicht op de vrouw belemmerde, iets opzij. Hij schatte haar op voor in de zestig. Ze had een lief rond gezicht met kraaienpootjes bij de ooghoeken. Haar dunne haar was grijs geverfd. De oude rechercheur keek zoekend om zich heen.
‘Waar is Sylvia?’
Mevrouw Van Zoggel wees naar de deur.
‘Die is, net voor u kwam, met meneer Charles de stad in gegaan om haar zinnen wat te verzetten.’
‘Ze liet u met uw verdriet alleen?’
Mevrouw Van Zoggel trok haar schouders op.
‘Ik weet echt niet of ik wel verdrietig moet zijn.’ Ze legde haar rechterhand op haar borst. ‘Ik voel niets. Het is hier leeg van binnen.’
De Cock schonk haar een milde glimlach.
‘Dat verdriet komt nog.’
‘Sylvia zegt dat ik morgen met haar mee moet naar de begraafplaats Westgaarde voor de herkenning. Daar zie ik tegenop.’
‘Wilt u uw zoon niet nog eens zien?’
Mevrouw Van Zoggel schudde haar hoofd.
‘Tot zijn veertiende was hij een aardig joch. Daarna is het verkeerd gegaan. En na de dood van mijn man werd hij totaal onhandelbaar. In Den Haag, in de buurt waar wij woonden, maakte hij het zo bont, dat ik uit ellende naar Amsterdam ben verhuisd.’
‘Bent u in Spanje wel eens bij hem geweest?’
Mevrouw Van Zoggel knikte.
‘Vier keer. Dan stuurde hij mij een vliegticket en wat geld om over te komen. Bertus had daar een mooie villa, dicht bij het strand. Maar voor mij hoeft die hitte niet. Ik hield het er maar een paar dagen uit.’
‘Waar leefde Bertus van in Spanje?’
Mevrouw Van Zoggel maakte een graaiende beweging met haar rechterhand. ‘Jatwerk. Die villa heeft hij ook van gestolen geld gekocht. Als mijn overleden man alles wist, dan draaide hij zich om in zijn graf.’ Ze gebaarde opnieuw naar de deur. ‘Nu wilde hij dat jonge vrouwtje voor hoer laten zitten.’
De Cock keek haar quasi-verward aan.
‘Kwam hij daarvoor terug uit Spanje?’
Mevrouw Van Zoggel schudde haar hoofd.
‘Hij had hier een afspraak.’
‘Met Charles van Milschot?’
De oude vrouw knikte.
‘En nog twee anderen.’
De Cock leunde over de tafel naar haar toe.
‘Twee anderen?’
Ze knikte opnieuw.
‘Met z’n vieren.’