‘Kent u ze?’
Mevrouw Van Zoggel zuchtte diep.
‘Meneer Charles… en dan Hendrik Noorddijk. Dat is een ouwe gabber van Bertus… nog uit zijn Haagse tijd. Die kwam ook wel eens in Spanje bij hem langs. De vierde man ken ik niet.’
‘Nooit zijn naam horen noemen?’
‘Nee.’
‘Kent… eh, kent meneer Charles hem?’
Mevrouw Van Zoggel knikte nadrukkelijk.
‘Die moet hem kennen.’
11
Ze slenterden vanaf de woning van mevrouw Van Zoggel door een miezerige motregen naar de geparkeerde Golf, stapten in en reden van de Lindengracht weg. Vledder, aan het stuur, zette de ruitenwissers aan en blikte op zijn horloge.
‘Gaan we naar huis,’ stelde hij voor, ‘of pakken wij die Gerard van Kastelen nog even aan? Ik wil hem graag onder zijn neus wrijven, dat hij in de mogelijkheid was en een motief had om Haagse Bertus te vermoorden.’
De Cock schudde zijn hoofd.
‘Geen van beide,’ reageerde hij kalm. ‘Ik vind het nog te vroeg om naar huis te gaan en Gerard van Kastelen loopt niet weg. Dat kan morgen nog. Ik ben meer geïnteresseerd in dat vreemde rendez-vous. Heb jij het adres van Charles van Milschot genoteerd?’
Vledder knikte. ‘Die verblijft tijdelijk in Hotel De Roode Leeuw aan het Damrak.’
De Cock gebaarde voor zich uit.
‘We rijden terug naar de Kit, laten daar de Golf staan en gaan te voet naar De Roode Leeuw.’
Vledder grinnikte.
‘Als Charles van Milschot zich met de mooie Sylvia van Rosmalen in het rijke Amsterdamse uitgaansleven heeft gestort, dan is hij voorlopig nog niet in zijn hotelkamer terug.’
De Cock gromde.
‘Dan blijven we bij de portier op hem wachten,’ sprak hij verbeten. ‘Ik ben ervan overtuigd dat de vlotte Charles van Milschot een paar belangrijke zaken voor ons heeft verzwegen.’
‘Zoals?’
‘Dat hij niet alleen een rendez-vous had met Albertus van Zoggel, maar ook nog met twee anderen, onder wie de voor ons nog onbekende Hendrik Noorddijk.’
Vledder keek even opzij.
‘Charles van Milschot deed ons voorkomen of hij alleen geïnteresseerd was in Albertus van Zoggel en alleen met hem een rendez-vous had.’
De Cock knikte. ‘De vraag is waarom hij ons een verkeerde voorstelling van zaken geeft.’
Vledder ademde diep. ‘Begrijp jij iets van dat rendez-vous?’
De Cock schudde zijn hoofd. ‘Daarom ben ik zo benieuwd naar de vierde man… naar het hoe en waarom van dat rendez-vous. Bovendien kan Charles van Milschot morgen bij de herkenning moeder Van Zoggel vervangen. Zij wil niet graag met haar dode zoon worden geconfronteerd.’
Vledder glimlachte. ‘Ik had niet het idee dat ze erg onder de indruk was van zijn overlijden.’
De Cock grijnsde. ‘Albertus van Zoggel was ook bepaald geen voorbeeldig kind. Ik denk dat zijn moeder heel wat met hem heeft afgetobd.’
Vledder schudde zijn hoofd. ‘Hoe meer wij van die Albertus van Zoggel te weten komen, hoe minder ik van die man begrijp.’
‘Hoezo?’
Vledder gebaarde breed. ‘Hij heeft een mooie villa in Spanje… nog steeds… kan daar zeven jaar ongestoord vakantie houden… volgens zijn moeder alles van gestolen geld. Dan moet zijn buit toch aanzienlijk zijn geweest.’
‘Beslist.’
Vledder zwaaide. ‘Als zijn geld opraakte, zoals Sylvia van Rosmalen zegt, dan kon hij toch die villa in Spanje verkopen in plaats van zijn toekomstige vrouw een raam op de Wallen te bezorgen?’
De Cock grijnsde. ‘Dat soort mannen denkt anders over vrouwen dan wij. Het is voor ons ondenkbaar om een vrouw die je zegt lief te hebben, als hoer op de Wallen te installeren.’
De oude rechercheur maakte een schouderbeweging.
‘Ik vermoed,’ ging hij grijnzend verder, ‘dat hij prostitutie een aardige oplossing vond om de vakantie in zijn villa in Spanje zorgeloos en ongestoord te kunnen voortzetten.’
‘Ten koste van die arme Sylvia van Rosmalen.’
‘Precies.’
Vledder trok een vies gezicht. ‘Ik krijg net zo’n hekel aan die man als ik aan Gerard van Kastelen heb.’
De jonge rechercheur reed de Oudebrugsteeg in en parkeerde de Golf op de gladde houten steiger achter het bureau.
De Cock stapte lachend uit. Samen slenterden ze de steiger af.
Ondanks de miezerige motregen was het gezellig druk op het Damrak. Flitsende neonreclames in bonte kleuren weerspiegelden speels in het natte asfalt. Over het brede trottoir flaneerden meest in plastic gehulde toeristen. Ze kakelden tegen elkaar in een kakofonie van vreemde keelklanken.
De Cock trok de kraag van zijn regenjas omhoog en schoof zijn hoedje iets naar voren.
‘Er wordt bij ons in Amsterdam,’ gromde hij, ‘vrijwel geen Hollands meer gesproken.’
Vledder reageerde niet.
Op het overdekte terras van De Roode Leeuw was geen plaats meer vrij. De Cock gebaarde breed naar de vele tafeltjes en stoelen.
Hij liep naar de portiersloge. De oude rechercheur kende de man aan de balie al vele jaren. Hij lichtte beleefd zijn hoedje en gebaarde naar een pluchen bank in de hal.
‘Mogen wij bij u wachten,’ vroeg hij vriendelijk, ‘tot de heer Van Milschot thuiskomt?’
De portier glimlachte. ‘Dan mag u hier wel een kamer bestellen.’
De Cock keek de portier wat verward aan. ‘Ik begrijp u niet.’
De portier wees naar een klok achter zich. ‘Een minuut of tien geleden kwam de heer Van Milschot hier bij mij aan de balie. Hij was in gezelschap van een knappe jonge vrouw. De heer Van Milschot vroeg mij of ik een taxi voor de jongedame wilde bestellen.’
‘En dat hebt u gedaan?’
De portier knikte. ‘Kort nadat de jongedame met de taxi was vertrokken, kwam de heer Van Milschot van zijn kamer met een klein valies en vroeg de rekening.’
De Cock trok zijn neus iets op.
‘De rekening?’
De portier knikte opnieuw. ‘De heer Van Milschot verblijft hier niet meer.’
Toen De Cock de volgende morgen de grote recherchekamer binnenstapte, trof hij Vledder alweer achter zijn elektronische schrijfmachine. Toen hij zijn oude collega in het oog kreeg, keek hij op en liet zijn vingers rusten.
‘Je bent laat.’
De Cock zwaaide zijn oude hoedje missend naar de kapstok.
‘Een goede gewoonte,’ grinnikte hij.
Vledder tikte met een kromme vinger op zijn polshorloge.
‘De gerechtelijke sectie is om elf uur,’ riep hij geïrriteerd, ‘en voor die tijd moet ik Sylvia van Rosmalen en moeder Van Zoggel nog ophalen voor de herkenning.’
De Cock plooide zijn lippen in een tuitje.
‘Dat red je nog wel,’ sprak hij geruststellend. ‘Je hebt nog een uur en drie kwartier.’ Hij trok zijn regenjas uit en drapeerde die over de leuning van zijn bureaustoel. ‘Heb je onze vrienden nog nagetrokken?’
Vledder knikte. Hij trok een lade van zijn bureau open en nam daaruit een A-viertje met aantekeningen.
‘Albertus van Zoggel had een strafblad van hier tot ginder. Moeder Van Zoggel had gelijk. In zijn jonge jaren was Albertus vooral in en om Den Haag berucht. Hij had al veroordelingen op zeer jeugdige leeftijd. Het vreemde is, dat die reeks misdrijven zeven jaar geleden plotseling stopte.’
De Cock grijnsde.
‘Toen had hij genoeg gestolen en ging hij met een rijke buit naar Spanje.’
Vledder verschoof zijn aantekeningen.
‘Van Charles van Milschot hebben we niets… totaal niets. Ik zal vanmiddag na de sectie proberen of ik nog andere kanalen kan aanboren. Bij het bevolkingsregister in Amsterdam is hij nooit ingeschreven geweest. Ook in Den Haag kennen ze hem niet.’
‘En Hendrik Noorddijk?’
Vledder glimlachte.
‘Hetzelfde verhaal als Albertus van Zoggel. Al vrij jong gestart. Een waslijst van misdrijven… meest ernstige vermogensdelicten… waaraan zeven jaar geleden plotseling een einde kwam.’