Выбрать главу

Smalle Lowietje grijnsde.

‘Ik denk juwelen.’

De Cock keek hem schattend aan.

‘Waarom juwelen?’

Smalle Lowietje grinnikte.

‘Omdat ook Juwelen Charles het loodje heeft gelegd.’

De Cock reageerde verrast. ‘Juwelen Charles?’

Smalle Lowietje knikte. ‘Die is toch ook gewurgd gevonden?’

De Cock kneep zijn wenkbrauwen bijeen. ‘Kende jij Juwelen Charles?’

Smalle Lowietje knikte opnieuw. ‘Handelde in juwelen… was vertegenwoordiger. Maar je kon ook alles aan hem kwijt… foks.’

Ze slenterden traag langs de Wallen terug naar de Warmoesstraat. Het regende niet meer. Maar het donkere weer bracht een vroege schemering. Het leger van behoeftigen schoof keurend en hijgend langs de roze etalages. De blik van De Cock gleed langs de gezichten. Hij herkende niemand.

Vledder blikte opzij.

‘Wat is foks?’

De Cock glimlachte.

‘Bargoens voor goud. Juwelendieven verhandelen hun gestolen juwelen liever niet in de oorspronkelijke vorm. Dat brengt risico’s met zich mee voor herkenning van de sieraden. En sieraden die gemakkelijk te herkennen zijn, worden moeilijk verhandeld.’

‘Wat doen ze dan?’

De Cock gebaarde. ‘Om herkenning te voorkomen, breken ze de edelstenen uit hun zettingen en smelten het goud om. Dat goud wordt door de penoze foks genoemd.’

Vledder keek hem ongelovig aan. ‘Dat is toch een geweldige waardevermindering?’

De Cock knikte. ‘Dat neemt men voor lief.’

Vledder snoof. ‘En in dat omgesmolten goud, dat foks, handelde onze Charles van Milschot.’

De Cock plukte aan het puntje van zijn neus. ‘Ik ga er gemakshalve maar van uit,’ sprak hij lachend, ‘dat Charles van Milschot en Juwelen Charles een en dezelfde man zijn.’

Vledder knikte. ‘Gezien de catalogus van sieraden in zijn valies lijkt mij dat terecht.’

De Cock zuchtte. ‘Jammer dat Smalle Lowietje niet wist welke firma hij vertegenwoordigde.’

‘Waarom wil je dat weten?’

De Cock grijnsde. ‘Ik zoek naar een verband tussen Charles van Milschot en de andere drie van het rendez-vous.’

Vledder lachte. ‘Dat lijkt mij niet zo moeilijk. De anderen stalen juwelen en Charles van Milschot kocht het… eh, het foks.’

De Cock reageerde niet.

Via de Oude Kennissteeg en het Oudekerksplein sjokten ze naar de Warmoesstraat. Toen ze de hal van het politiebureau binnenstapten, riep Jan Kusters hen.

De Cock liep op hem toe. ‘Wat is er?’ vroeg hij wat knorrig.

De wachtcommandant nam een notitie van zijn bureau. ‘Gijsbertus van Damme heeft gebeld.’

De Cock keek hem geschrokken aan. ‘Witte Gijssie? Er ligt toch niet weer een lijk in dat peeskamertje?’

Jan Kusters schudde zijn hoofd. ‘Hij is overvallen.’

De Cock trok een vies gezicht. ‘Overvallen?’

De wachtcommandant knikte. ‘Iemand sloeg hem met een stuk ijzer op zijn hoofd.’

‘Ernstig?’

Jan Kusters tuitte zijn lippen. ‘Hij is niet opgenomen, hij zit thuis en wil bij jou aangifte doen.’

Witte Gijssie zag er belabberd uit. Hij zat ineengedoken in zijn fauteuil… nog bleker dan gewoonlijk. Rond zijn linkeroog waren blauwe verkleuringen van een fikse bloeduitstorting en de bult op zijn voorhoofd was zo groot als een ei. De Cock keek hem bezorgd aan.

‘Ben je bij de eerstehulp geweest?’

Witte Gijssie schudde zijn hoofd. ‘Dat lijkt mij niet nodig. Ik heb alleen koppijn, maar dat verdwijnt wel weer.’

De Cock ging tegenover hem in een fauteuil zitten en legde zijn hoedje op het tapijt.

‘Ik zou de eerste dagen maar rustig aan doen,’ sprak hij ernstig. ‘Een verwaarloosde hersenschudding heeft vaak kwalijke gevolgen.’

Witte Gijssie grinnikte vreugdeloos. ‘Ik had geen schijn van kans. Ik kwam het peeskamertje binnen om te kijken of ze de sponningen en het slot goed hadden gerepareerd en toen had ik die dreun op mijn kop al te pakken.’

De Cock grijnsde. ‘Wees blij dat ze jou geen stuk elektriciteitsdraad om je nek hebben gedraaid.’

Witte Gijssie voelde aan zijn hals. ‘Ik wil aangifte doen van mishandeling.’

De Cock knikte. ‘Ik kom morgen wel even met een verklaring naar je toe om te ondertekenen.’

‘Oké.’

‘Weet je wie jou die dreun heeft verkocht?’

Witte Gijssie schudde zijn hoofd. ‘Geen flauw idee.’

‘Was het een vent?’

‘Ja.’

‘Heb je gezien hoe hij eruitzag?’

Witte Gijssie maakte een hulpeloos gebaar. ‘Ik kan u geen signalement geven. Ik heb maar een flits van hem gezien.’

‘En?’

‘Het was een man met een snor.’

14

De beide rechercheurs slenterden opnieuw via de Wallen terug naar de Kit. Het was minder druk. Het leger van behoeftigen was sterk geslonken, hetgeen de schuld was een plensbui, die als een watergordijn uit de hemel zakte. De Cock trok de kraag van zijn regenjas omhoog en schoof zijn hoedje iets naar voren. Vledder sjokte met een somber gezicht naast hem voort.

‘Een man met een snor,’ mopperde hij. ‘Daar zijn we mee begonnen.’

De Cock knikte.

‘Maar die snor is dood.’

Vledder duimde over zijn schouder.

‘Witte Gijssie.’

‘Wat is daarmee?’

Vledder bromde.

‘Ik was net op de gedachte gekomen dat hij voor ons een redelijke verdachte was.’

‘Hoe?’

‘Zowel voor de moord op Albertus van Zoggel als op Charles van Milschot had hij ruimschoots de gelegenheid. Het gebeurde in zijn eigen pand.’

De Cock glimlachte.

‘En die gedachte laat je nu los?’

Vledder grinnikte.

‘Je kunt er toch niet van uitgaan,’ sprak hij hoofdschuddend, ‘dat Witte Gijssie zichzelf zo’n dreun op zijn kanis heeft gegeven?’

De Cock trok een grimas.

‘Het blijft oppassen,’ antwoordde hij ernstig. ‘Ik ken tal van voorbeelden waarbij de daders zichzelf verwonden om de verdenking van hen af te wentelen.’

Vledder keek zijn oude mentor aan.

‘Ken jij een motief voor Witte Gijssie?’

De Cock schudde zijn hoofd.

‘Ik ken nog voor niemand een motief. Ik ga er voorlopig van uit, dat de man met de snor die Witte Gijssie een mep op zijn kanis gaf, ook verantwoordelijk is voor de moord op Haagse Bertus en Juwelen Charles.’

Vledder snoof.

‘Maar voor die prachtige stelling,’ sprak hij cynisch, ‘heb je geen stuiver bewijs.’

De Cock schudde zijn hoofd.

‘Dat heb ik ook niet. Het is gevoelsmatig.’

Vledder liet zijn hoofd zakken. Vette regendruppels kletterden in zijn nek.

‘Wat een baaldag,’ gromde hij nors. ‘Het is vandaag een en al treurnis… het onderzoek en het weer.’

De Cock bezag de gelaatstrekken van zijn jonge collega.

‘Je moet straks eens in de spiegel kijken. Je hebt een gezicht van oude lappen.’

‘Ik voel mij belazerd. Er zit totaal geen schot in deze zaak.’

‘In ons vak,’ sprak De Cock bemoedigend, ‘moet je tegenslagen kunnen verdragen, anders loop je gauw tegen een maagzweer op.’

Vledder mokte.

‘Ik ga onmiddellijk naar huis.’

De Cock lachte vrijuit.

‘We gaan eerst nog even langs de Kit. Je weet nooit of er nieuwe ontwikkelingen zijn.’

Vledder stemde morrend in.

Toen ze de hal van het politiebureau binnenstapten, kwam Jan Kusters zwaaiend van zijn stoel omhoog.

De Cock liep op hem toe.

‘Als je nog meer ellende hebt,’ grinnikte hij, ‘dan jaag je Vledder naar de psychiater.’

De wachtcommandant negeerde de opmerking. Hij wees omhoog.